(plant k.), ook eikenboom of eikelboom genoemd, Q u e r c u s, behoort tot de plantenfamilie der F a g a c e a e. Dit geslacht omvat een 200 soorten boomen, bloeiend met hangende katjes.
De vrucht, eikel, zit geklemd in een napje. De bladeren zijn zeer verschillend van vorm, langwerpig smal, met gezaagden rand, met stekels, diep of minder diep gelobd enz., zoodat een juiste algemeene beschrijving niet mogelijk is.
Deze boom bewoont het Noordelijk halfrond met als groote middelpunten Voor-Azië en Mexico, doch ook Oost-Azië en Oostelijk Noord-Amerika tellen vele soorten. In Midden-Europa treft men een 3-tal soorten, in Zuid-Europa een 12-tal aan.
De verspreiding gaat zeer moeilijk, daar een smalle zeestraat, een steppenland of een hoog gebergte, den voortgang direct stuit. Deze boomen vormen geweldige wouden, bijv. in Midden-Europa en Noord-Amerika, en besloegen in vroegere tijden nog veel grootere oppervlakten, doch werden door den mensch in vele streken opgeruimd.
Ook Java en Achter-Indië bezitten wouden, waarin de eik overheerschend voorkomt, terwijl in ZuidEuropa en Voor-Azië bladverliezende en altijdgroene soorten in massa voorkomen. In Midden-Europa groeit (meest in struikvorm) A.pubescens of lanuginosa, welke goed hout levert en als boom 20 meter hoog kan worden. Bouman. Boschbouw. De eik is de voornaamste loofhoutsoort in West-Europa. Twee ondersoorten: a) zomereik (Quercus pedunculata), b) wintereik (Q. sessiliflora), oppervlakkig weinig verschillend. Voorts uit Amerika ingevoerd de Amer. eik (Q. rubra) en als parkboom enkele Z. Europeesche soorten, moeraseik (Q. palustris), steeneik (Q. ilex), kurkeik (Q. suber). De gewone eik (winter- en zomereik) is een hoogopgroeiende, breedkronige boomsoort, diepwortelend, verdraagt weinig schaduw.
Vraagt vochthoudenden grond, groeit vrij langzaam en wordt zeer oud. Vellingsrijpheid niet vóór 80 j.; in Spessart uitgezóchte exemplaren voor fineerhout, welke 400—500 jaar oud worden. In Nederland is de eik zeer gezocht als laanboom. Groot uitstoelingsvermogen, derhalve veel in hakhoutvorm. Eikenhout is duurzaam en hard, vroeger het meest gebruikte bouwhout, tegenwoordig grootendeels vervangen door het zachtere, tevens goedkoopere naaldhout; voor waterwerk on scheepsbouw is eikenhout nog het voornaamste. Voor meubelhout is het Ned. en Belg. eikenhout meest te warrig van draad, beter is ingevoerd eiken, vooral Slavonisch.
De zaden, eikels, worden als varkensvoeder gebruikt, ook voor eikelcacao. De sterk looizuurhoudende schors voor looien van leder. Sprangers.
Symboliek. De eik wordt bij Germaansche stammen vereerd als symbool van kracht met apotropaeïsche eigenschappen. Het loof geldt als symbool der overwinning. De kransen eikenloof, die op de Sixtijnsche plafondschilderingen van Michelangelo door de slaven gedragen worden, zijn toespelingen op den familienaam van zijn opdrachtgever paus Julius II della Rovere (= van Eik). Terlingen-Lücker.
L i t.: Is. Teirlinck, De folklore van de Eik.