Bosch, (woud) - een met boomen en ten deele met struikgewas begroeid stuk land. Er bestaat hoe langer hoe meer een streven om braakliggende terreinen te bebosschen om in het stijgend tekort aan hout te kunnen voorzien, waardoor het boschbedrijf tevens meer en meer loonend wordt.
Ook voor de verdeeling van den regenval, het tijdelijk vasthouden en daarna geleidelijk weer afgeven van het regenwater zijn de b. van groot belang, terwijl zij verstuiving van zandgroend tegengaan. Vooral in berg- en heuvelachtige terreinen vervullen de b. te dien opzichte een belangrijke taak, hetgeen ook meer en meer wordt ingezien, o.a. in Ned. Indië, waar de herbebossching (reboisatie) op de door de bevolking ontboschte hellingen van gouvemementswege en onder leiding van den dienst van het Boschwezen (de houtvesters) met kracht ter hand is genomen.
P. Bongaerts.
Heilige bosschen.
Vooraleer ze tempels bouwden, vereerden de oude volkeren hun goden in de open lucht, voornamelijk in heilige bosschen, waarvan enkele als dusdanig nog in volle historische periode bestonden, zoo o.m. in Griekenland de h.b. te Dodona aan Zeus en te Epidaurus aan Aesculapius gewijd; te Rome de h.b. van Vesta, van Egeria en Diana.