Bosch, (persoon) - 1° Alfons Van den, Kapucijner bisschopmissionaris, * 18 Juni 1854 te Antwerpen, † 15 Oct. 1921 te Brugge. Trad in de Orde der pp.
Minderbroeders Kapucijnen (als p. Emmanuel) 24 Mei 1873; priester 20 Dec. 1879; naar de missie van Pandzjab (Eng. Indië) in 1883. Aldaar bisschop van Lahore 21 Nov. 1890, aartsbisschop van Agra 2 Mei 1892. Neemt om gezondheidsredenen ontslag in 1897, werd tot titulair aartsbisschop van Parios benoemd.
Allossery.
2° Charles van den, bisschop van Brugge (1651-1660), en van Gent (1660-1665). * te Brussel, † 6 April 1665. Zijn bestuur, dat viel in den tijd van het Jansenisme, was tegenover deze dwaling niet doortastend genoeg. Hij steunde het attritionisme: de leer, dat het leedwezen opgewekt, door vrees voor de goddelijke gerechtigheid, vereischt en voldoende was voor vergeving der zonden in de biecht. Dit werd door velen ontkend; een decreet van Alexander VII 5 Mei 1667 verbood over de kwestie te twisten, tot de H. Stoel uitspraak zou doen. De strijd bleef toch een 15 jaar duren.
Valvekens.
3° Cornelis, graveur, * ca. 1506 te Den Bosch, † na 1564; ging jong naar Rome, waar hij meest gravures maakte naar schilderijen van Italiaansche meesters.
Lit.: v. Wurzbach, Niederl. Künstlerlex.
4°Gualtherus Jacob van den, Ned. koopman en landhuishoudkundige, stichter van den Wilhelminapolder nabij Goes. * 1767 te Sommelsdijk, † 1836 te Wilhelmina-dorp. Aan een consortium onder leiding van Suermondt was bij openbaren verkoop in 1809 een oppervlakte schorren nabij de nieuwe haven te Goes ter bedijking in eigendom toegewezen. Drooggelegd werden 1662 ha, doch de onderneming zou door de ongunstige tijdsomstandigheden mislukt zijn, indien v. d. B. op verzoek zijner medeleden de directie van den polder niet had aanvaard. Hij stichtte een kleine nederzetting tusschen de beide hoofdafdeelingen van den polder. Het dorp, dat daaruit ontstond, werd Wilhelminadorp genoemd, de polder, eerst naar den koning Lodewijkspolder geheeten, werd naar de koningin Wilhelminapolder herdoopt. Deze polder is de grootste landbouwonderneming in Nederland.
Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wb. (II, 218 vlg.).
5°Gualtherus Jacob van den, zoon van Iman G. J. v. d. Bosch, landhuishoudkundige en directeur van den Wilhelminapolder, bekend om de invoering van het Lincoln-schapenras en om de toepassing der stoomcultuur (stoomploeg en -cultivator). * 1828, † 1906.
Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wb. (II).
Moerlands.
6° Hiëronymus of Jeroen, schilder te Den Bosch. (Zie plaat) * waarschijnlijk midden der 15e eeuw, † 1516. Zijn naam komt in de Bossche archieven het eerst in 1488 voor. Met Geertgen tot St. Jans de grootste der Noord-Ned. schilders uit de 15e eeuw. Zijn bijnaam van Aeken schijnt te duiden op de oorspronkelijke afkomst der familie. Hij was beroemd bij zijn leven en lang na zijn dood, wat blijkt uit de vele copiïsten en navolgers.
Voor de St. Jan heeft hij verschillende werken uitgevoerd, altaren en ontwerpen voor glasvensters. Zijn kunst en persoonlijkheid staan vrijwel geïsoleerd in de geschiedenis. Men kent er nauwelijks aanknoopingspunten voor en heeft geen vermoeden wie zijn leermeester kan geweest zijn. Een geringe verwantschap in de behandeling van het landschap met Geertgen wettigt geen hypothese van schoolverband. Waarschijnlijk is Bosch dan ook wel in hoofdzaak autodidact en heeft hij zich uit een provinciale leerschool door zijn genie tot de hoogte en persoonlijkheid ontwikkeld, die wij kennen.
Het is uiterst lastig en bleef daarom bij summiere pogingen om in zijn werk een ontwikkelingsgang te onderkennen en aan te geven, wat vroeg en wat laat werk is. Hij had een onuitputtelijke fantasie (zeldzame eigenschap bij Nederlandsche schilders), die vooral was ingesteld op het diabolische en zondige dezer wereld. Hij gaat als zijn landgenooten niet uit van het zichtbare, maar van een gedachte. Allegorie of satyre is zijn onderwerp, enkele malen koos hij voorvallen uit het N. Testament (Aanbidding der Koningen), maar werkte deze toch meest geheel zinnebeeldig uit, bijv. de Bespotting van Christus (de schoonste uitbeelding hiervan in het museum te Gent, waarin hij de sublieme onschuld van Christus stelt tegenover de afschuwelijke ondeugden zijner belagers). Een zeer geliefd thema was hem de bekoring van Antonius, die hij met eindelooze variaties van motieven vele malen schilderde. Zooals een Fra Angelico met zijn gedachten in den hemel leefde en alle menschen als Engelen zag, zoo verwijlde Bosch ’ fantasie bij voorkeur in de hel en schiep duivelen en monsters, zooals voor of na hem nooit een sterveling ze wist uit te beelden.
Hij bedacht helsche folteringen (zgn. Tuin der Lusten in het Escuriaal en eenige voorstellingen van het Laatste Oordeel) en stoffeerde zijn scènes met mismaakte gedrochten en ingenieus uitgevonden, half menschelijke toestellen, alles getuigend van een eindeloos vruchtbare fantasie op dit gebied. Buitendien beheerschte hij de schildertechniek in de hoogste mate; zijn koloriet is warm; zijn grootsch geziene, atmospherisch fijne landschappen behooren niet tot het minste deel zijner kunst. Zijn voornaamste werken bevinden zich in buitenlandsch bezit, vooral in Spanje, afkomstig uit de collecties van Philips II, die ze hartstochtelijk verzamelde (ook te Weenen, Berlijn, enz.). Sinds kort een werk (de Verloren Zoon) in mus. Boymans te Rotterdam (in het Rijks Museum slechts copieën).
Men kent ook eenige teekeningen van hem. In de 16e eeuw ontstonden vele gravures naar zijn schilderijen; hierdoor weten wij, dat zeer vele zijner kunstwerken verloren zijn. De graveur Hiër. Cock leverde tusschen 1550 en ’60 wel de beste.
Lit.: van Mander, Groot Schilderboeck; C. Justi, Jahrb. d. preuss. Kunstml. (X 1889); Dollmayer, Hier. Bosch etc. in Jahrb. d. Kaiserh. (XIX 1898); P. Lafond, Hier. Bosch (1915); M. J. Friedlander, Alt-Niederl. Malerei (V).
Schretlen.
7° Iman Gualtherus Jacob van den, landhuishoudkundige en directeur van den Wilhelminapolder, zoon van Gualtherus Jacob, den stichter van dien polder. * 1798, † 1880. v. d. B. is beroemd om zijn veestapel van Shorthornras en om het Iman-schapenras, verkregen door kruising van Zeeuwsche ooien met Engelsche rammen. Schrijver over landbouwonderwijs, schapenteelt, landbouwboekhouden, meekrapcultuur.
Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wb. (II).
Moerlands.
8° Johannes, graaf van den, Ned. staatsman en philanthroop; * 1780 te Herwijnen, † 1844 te Den Haag. Werd in 1798 luitenant bij de genie in Indië, waar hij verschillende rangen doorliep om in 1810 te repatrieeren. Op de terugreis viel hij in Engelsche krijgsgevangenschap. In 1813 was hij een der eerste oud-militairen, die zich de schaarden aan zijde van het algemeen bestuur. In 1815 werd hij kolonel bij den generalen staf en kwam in 1819 op non-activiteit.
Toen reeds had hij een aanvang gemaakt met zijn philanthropischen arbeid, door behoeftige lieden uit de steden over te brengen naar woeste gronden in Overijsel en Drente, om die te ontginnen, hetgeen aanleiding gaf tot oprichting van de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid. In 1827 zond Willem I v. d. B. als commissaris-generaal naar West-Indië, in welke hoedanigheid hij verschillende hervormingen tot stand bracht. In 1828 keerde hij naar Ned. terug en werd datzelfde jaar nog benoemd tot commissaris-generaal in N.O.I. (vertrokken in Juli 1829) met als hoofdopdracht het bestuur te reorganiseeren, zoodat voortaan de koloniën in eigen kosten zouden voorzien en tevens hun productiviteit verhoogd werd. V. d. B. trachtte dit te bereiken door de invoering van het cultuurstelsel. Na zijn terugkeer in Ned. (1834) beheerde hij enkele jaren (1834-1839) de portefeuille van Koloniën om tenslotte (1842) nog lid te worden van de Tweede Kamer.
Lit.: o.a. Westendorp Boerma, Johannes van den Bosch als sociaal hervormer (1927).
Verberne.
9° Karl, scheikundige, * 27 Aug. 1874 te Keulen, president-directeur van de I. G. Farben-Industrie. Bekend geworden door het uitwerken in het groot van de ammoniak-synthese van Haber (➝ Stikstofbindingsbedrijf). Onderzocht ook de bereiding van stikstofmeststoffen en in het bijzonder de vorming van salpeterzuur door oxydatie van ammoniak. Verkreeg in 1931 samen met Bergius den Nobelprijs voor scheikunde.
Hoogeveen.
10° Pieter Jozef, Vlaamsch musicus,* 1736 te Hoboken bij Antwerpen, † 1803 te Antwerpen; in 1764 orgelist der Antwerpsche kathedraal; auteur van een reeks sonaten voor piano met viool of cello.