Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bor

betekenis & definitie

Bor - 1° Paulus, schilder te Amersfoort, ♱ 1669. Men kent portretten van hem, o.a. een groote familiegroep in het St.

Pietersgasthuis aldaar. Hij was ook in Rome en hoorde tot de Bentgenooten.

L i t.: v. Wurzbach, Niederl. Künstlerlex.

2° Pieter Christiaansz., Nederlandsch geschiedschrijver; * 1559 te Utrecht, ♱ 19 Maart 1635 te Haarlem. Was een ijverig beoefenaar der geschiedenis en gaf een geschiedenis der Nederlanden uit over de jaren 1550 tot 1600, getiteld: Oorspronck, begin ende vervolg der Nederlandsche Oorlogen, beroerten en burgerlijke oneenichheyden enz. (37 dln. 1621-’34; niet altijd betrouwbaar). B. schreef o.m. ook nog een geschiedenis van Den Bosch: Gelegentheyt van ’s Hertogenbosch, enz. (3 dln.).
3° Wouter, Kartuizer te Munnikhuizen, vertaalde uit het Latijn een Histori van Santa Anna, voor het eerst te Zwolle bij P. Os van Breda, in 1499 gedrukt.

< >