Bismarck-archipel - eilandencomplex in het Melanesisch gedeelte van den Stillen Oceaan (0°—8° Z., 144°—154° O.); Australisch mandaat. Opp. ongeveer 60 000 km2.
In 1929: 129 000 bewoners, waarvan ong. 1 000 blanken (regeeringsambtenaren, planters en in de missie werkzamen).
De eilandengroep bestaat uit 200 of meer grootere en kleine eilanden. De voornaamste zijn de naar het W. geopende boog, gevormd door: Lang-eil., Umbroi, Nieuw Brittannië, Duke of York-eil., Nieuw Ierland, Nieuw Hannover of Labongai en de Admiraliteits-eilanden. Ten N.O. van dezen boog ligt een rij eil., bestaande uit: Matthias-eil., Tabar- of Gardner-eil., Lihir- of Gerrit de Nijs-eil., Tanga-eil., Feni-eil., en de Groene of Nissan-eil. Binnen den boog de Witu-eil. Sommigen rekenen nog tot den B.-a. de eil. ten N.W. der Admiraliteits-eil. nl. de Echiquier-, Ninigo-, Aua-, Woewoeloe-, Anachoreten- en Hermiet-eilanden.
De B.-a. is wellicht 1567 door Alvarez de Mendana bereikt. Deze kon hem 10 jaar later niet meer terugvinden. Schouten en Le Maire vonden ze 1616 opnieuw, meenden echter op Nieuw Guinee geland te zijn. De eilandnatuur werd 1700 door Dampier vastgesteld. Carteret ontdekte de Admiraliteits-eil. en de Westelijk daarvan gelegen eil.
Eerst 1884 werd dit eilandengebied door een Europ. mogendheid in bezit genomen nl. Duitschland, waarvan het 1885 zijn naam ontving. Na den wereldoorlog moest Duitschland de bezitting afstaan aan Eng., die het onder Australisch mandaat stelde. De vroeger Duitsche namen zijn toen ook veranderd. De regeering zetelt in Rabaul op Nieuw Brittannië.
De Bismarck-archipel wordt gevormd door een in eil. verbrokkelden, evenwijdig aan het gebergte van Nieuw Guinee loopenden gebergteboog, waartusschen zich boogvormig het eveneens bergachtige Nieuw Brittannië schuift. Een meer dan 7 000 m diepe trog loopt ten Z. langs dit eiland. Van het ontstaan, de geologie en morphologie is nog maar weinig bekend.
Bij den opbouw nemen de oude en jonge vulkanische gesteenten en opgeheven koraalriffen de voornaamste plaats in; hier en daar komen ook sediment-gesteenten voor. Het bergland is hoog en steil en begroeid met dicht oerwoud. Levend vulkanisme vertoont Nieuw Brittannië. In verband hiermee heeft dit eiland bijna dagelijks te lijden van aardbevingen.
Het klimaat is tropisch; de gem. jaartemp. is 26°C; de regenval is groot door de stijgingsregens, varieert al naar gelang het de droge of de natte tijd is: 1 889 en 3 489 mm (Herbertshöhe op Nw. Britt.). In onzen winter brengt de N.W. moesson aan de N. zijde der eilanden extra regen, de Z.O. passaat aan de Z. zijde. De binnenvlakte van het grootste eiland is daardoor beduidend droger dan de kusten.
Flora en fauna komen overeen met die van Nieuw Guinee. Van beteekenis zijn de kokospalmplantages aan de kusten. Ze zijn in bezit van Europeanen, o.a. de Kath. missie heeft er groote tuinen. De bevolking zamelt aan de kusten ook kokosnoot in; het overschot wordt door handelaars opgekocht. De copra-uitvoer neemt de laatste jaren steeds toe.
De inboorlingen hebben hier en daar jam-, taro- en tabakaanplantingen, die echter slecht onderhouden worden. Delfstoffen komen er te weinig voor om ontginning loonend te maken. Als gevolg hiervan, en ook ten gevolge der vijandige houding van binnenlandsche stammen, zijn alleen de kuststreken beter bekend, echter nog niet volledig.
De bevolking is verwant aan die van Nieuw Guinee: ze behoort tot het West-Melanesische of Papoea-type.
Zwagemakers.