Hannover - 1° Pruisische provincie in het Noord-Westen van Duitschland, grenzend aan Ned.; opp. 38 585 km2; 3 367 507 inw. (1933), ca. 85% Prot. en 14% Kath. In het Z. berglandschap; in het N. vnl.
Diluviale gronden, waar door slechte afwatering vsch. venen zijn ontstaan (Teufelsmoor, Boertanger Moor). De Lüneburger heide (moreenerug) vormt de waterscheiding tusschen Wezer en Elbe (gem. hoogte 150 m).
Ten W. van Lüneburg is een gedeelte van de heide Nationaal Park. Verbouw van graan, suikerbieten en aardappelen.
De groenteteelt voor de steden in het Noorden, aan de Ruhr en zelfs voor Berlijn breidt zich zeer uit. Comijn. Geschiedenis. Hannover is ontstaan uit de vorstendommen Calenberg en Göttingen. Later kwamen er bij: Lüneburg-Celle, Bremen, Verden, Osnabrück, Hildesheim en in 1814 Oost-Friesland, Meppen en Lingen. Hertog Willem († 1592) liet zeven zoons na, waarvan alleen George huwde, die de opvolger werd. Diens jongste zoon Ernst August (1679-’98) huwde met Sophie van de Palts en wist van den keizer de verheffing tot keurvorst te verkrijgen (1692). Door de Act of Settlement (1701) verkreeg zijn zoon George Lodewijk (1698-1727) de opvolging in Engeland, waardoor een personeele unie ontstond tusschen H. en Engeland tot 1837. Sinsdien is de geschiedenis van H. nauw betrokken bij die van Engeland.
Door de afwezigheid van den keurvorst in Engeland viel het practisch bestuur ten deel aan den adel in H. In den Zevenjarigen Oorlog werd H. kortstondig door het verdrag van Kloster-Zeven aan de Franschen ingeruimd. In 1806 bezette Pruisen het ook slechts voor korten tijd, tot Napoleon het koninkrijk Westfalen oprichtte, waarvan het deel uitmaakte. Door den vrede van Weenen (1815) werd het als koninkrijk erkend. In 1819 schonk George III het een constitutie met twee-Kamersstelsel. Willem IV (1830-’37) trok deze constitutie in, hetgeen aanleiding werd tot het verzet der „Göttinger Sieben” (zeven professoren, w.o. de gebr.
Grimm), die weigerden den eed op de nieuwe grondwet af te leggen. Omdat vrouwelijke opvolging niet geoorloofd was, volgde bij den dood van Willem zijn jongste broer, Ernst August (1837-’51), in H. op, waarmee de personeele unie met Engeland verviel. Hij herstelde in hoofdzaak de constitutie van 1819, maar na de revolutie van 1848, werd hij ook conservatiever, waardoor conflicten met de vertegenwoordiging niet uitbleven. Zijn zoon George V (1851-’66) had als min. van Justitie Ludwig Windthorst, die in 1852 een nieuwe rechtsregeling invoerde. In den oorlog tusschen Pruisen en Oostenrijk (1866) trachtte George onzijdig te blijven, maar toen hij weigerde een verbond met Pruisen te sluiten, werd zijn land door de Pruis, troepen bezet en zijn leger, ondanks de overwinning van Langensalza, ontwapend. H. werd bij Pruisen ingelijfd.
George vluchtte naar Weenen, waar hij in 1878 stierf. In het nieuwe Duitsche Rijk bleef nog een tijd lang bestaan de zgn. Welf en-partij. Eerst door het huwelijk tusschen Ernst August, zoon van George V, met Louise van Pruisen, dochter van keizer Wilhelm II, is de veete tusschen beide huizen bijgelegd.
Het Katholicisme is door de Hervorming in H. grootendeels uitgeroeid. In 1665 werd de eerste Kath. parochie in H. weer opgericht. In 1692 beloofde de keurvorst aan de Katholieken vrije uitoefening van den godsdienst en liet de Jezuïeten uit Hildesheim toe. Zijn zoon George was minder welwillend en verbood door zijn „Reglement” in 1713 het Katholicisme. Nochtans werd onder hem de eerste Kath. kerk in Hannover, de St. Clemens, gebouwd door Agostini Steffani, apostolisch-vicaris.
Onder het bewind van koning Jérôme genoten de Katholieken volkomen vrijheid. Na het Congres van Weenen regelde de paus door de bulle „Impensa” den toestand der Kath. Kerk, maar de regeering hield aan haar oppertoezicht vast en richtte een „koninklijk consistorie voor de Kath. confessie” op (1815). In verschillend opzicht, als beheer van het kerkelijk vermogen, gemengde huwelijken en placet, belemmerde de regeering de vrijheid der Kerk. Met de inlijving in Pruisen hield dit alles op en gold voor de Katholieken de Pruis, grondwet. De prov. H. valt onder de diaspora. Derks.
2° Hoofdstad van de gelijknamige provincie; 443 920 inw. (1933), waarvan ca. 81,5% Prot., 10,5% Kath. en 1,3% Isr. In de M.E. Hanzestad. In 1636 vestigde hertog George er zijn residentie; in 1866 kwam H., met de heele prov., bij Pruisen (zie onder). De industrie (weverijen, ververijen, ijzerind., machinefabrieken) is vnl. in het N. der stad en in de voorstad Linden gevestigd. H. heeft breede straten en vele plantsoenen. Technische hoogeschool.
Comijn. Kunst. Het fraaie Got. Alte Rathaus (1413-’55) van H. heeft een L-vormigen plattegrond. De topgevels zijn een zeer kunstig staaltje van Duitsche baksteen-Gotiek. H.’s belangrijkste Renaissancebouwwerk is het Leibnizhaus (woonhuis van L.), gebouwd in 1612, geheel van natuursteen met zwaren topgevel en rijk gebeeldhouwden, drie verdiepingen hoogen erker. H. bezit vele laat-Gotische huizen, deels baksteenbouw, deels vakwerkbouw, met zeer gesloten topgevels. Vermeld dient het slot Herrenhaus (1665) bij H., met beroemden tuin naar het voorbeeld van Versailles.
Lit.: Lehmgrübner, Mittelalterliche Rathausbauten in D. (Berlijn 1895); Lübke-Haupt, Geseh. d. Renaissance in D. (Eszlingen 1914).