Bibliotheekgebouw - Het b. in zijn tegenwoordige gedaante is het resultaat van een lange ontwikkeling, die in de middeleeuwen aanvangt. Ofschoon de gebouwen der klassieke Oudheid, voor een gedeelte vrij volledig gereconstrueerd, wel elementen bevatten, die ook later voorkomen, staan ze toch meer op zich zelf, mede door den vorm van de boekrol.
Met de intrede van den huidigen boekvorm, den codex, werden aan de bergruimte der boeken nieuwe eischen gesteld, waarbij de ontwikkeling der bibliotheekruimte vooral bepaald werd door de wijze van gebruik, den aangroeienden boekenvoorraad en de veranderende aesthetische opvattingen. Was in de middeleeuwsche kloosters aanvankelijk een kast in den muur voldoende voor de opberging der weinig talrijke boeken, met de belangrijkheid dier kloosters groeide ook de bibliotheek, waarvoor men weldra een bepaalde ruimte bestemmen moest. De handschriften lagen er op lange lessenaars, lectrijnen, waaraan ze meestal met kettingen bevestigd waren (in Nederland nog de Librye te Zutphen). Vrij algemeen waren de lectrijnen van zitbanken voorzien (bijv. in de Bibliotheca Laurenziana te Florence). Door de geringe plaatsruimte voor de boeken nam men later zijn toevlucht tot kasten boven de lectrijnen, waarin een grooter aantal boeken, nog steeds aan kettingen, staan kon. Voorbeelden van op dergelijke wijze ingerichte bibliotheekruimten, in Engeland nog lang zeer gewoon, zijn in Nederland in de 17e eeuw die der Universiteitsbibliotheek te Leiden en der stedelijke bibliotheek te Amsterdam.
Daarnaast komt reeds in de vroege middeleeuwen opberging in wandkasten voor, waardoor de klassieke bibliotheekzaal ontstaat, langs de wanden waarvan men de geheele bibliotheek opgesteld ziet (Galerij-systeem). Vooral de Barok-bouwkunst heeft hier prachtige scheppingen tot stand gebracht (Zuid-Duitsche kloosters, Hof-bibliotheek te Weenen). Tot dit bibliotheektype behoort ook de Ste. Geneviève te Parijs (1843), die anderzijds echter met de afzonderlijke boekenruimte en de dwars geplaatste kasten een overgang vormt. Hier was de afstand niet groot meer tot het moderne boekenmagazijn, gelijk dat in de uitbreiding van het → Britsch Museum (1854—’56), en vooral in die der → Bibliothèque Nationale te Parijs (1859) geschapen werd.
De voornaamste kenmerken van den magazijnbouw zijn: lage verdiepingen met kasten op reikhoogte, dwarse plaatsing der kasten met betrekkelijk geringe tusschenruimte, het gebruik van ijzer als bouwmateriaal. Door deze ontwikkeling is een scherpe scheiding ontstaan tusschen het magazijn en de overige ruimten der bibliotheek, die zich ook zeer hebben uitgebreid: leeszaal (beroemde o.a. in het Britsch Museum en de Bibliothèque Nationale), tijdschriftenzaal, cataloguskamer, uitleenbureau, arbeidsruimten, enz. De verdeeling dezer ruimten is een der moeilijkste problemen van den bibliotheekbouw. Op zeer moderne gebouwen kunnen vooral de Vereenigde Staten wijzen (o.a. de Sterling Memorial Library te New Haven), doch ook in Europa dienen de belangrijke scheppingen uit den allerlaatsten tijd te Bern en te Moskou genoemd te worden.
Brummel.
De Openbare leeszaal heeft gewoonlijk een eenvoudig grondplan, zoodat met weinig personeel goed toezicht mogelijk is op de zalen, op de binnentredenden en op de garderobes, fietsenbergingen en toiletten. In de lees- en studiezalen worden tevens boeken geborgen; de magazijnen worden zóó geplaatst dat geen onbevoegden erin kunnen komen; voor directie, administratie, boekbinderij zijn enkele vertrekken gereserveerd. Dikwerf is er een gehoor- of vergaderzaal aan verbonden, en meestal een flinke uitleenruimte.
Lit.: Ch. C. Soule, How to plan a library building (Boston 1912); G. Leyh, Das Büchermagazin in seiner Entwicklung (Berlijn 1929); R. Oehler, Neueste Bibliotheksbauten in Nord-Amerika (in Philobiblon 4, 1931).
Thunnissen.