Beza - (of de Bèze), Theodorus, medewerker en opvolger van Calvijn. * 1519 te Vézelay uit een adellijke familie, † 1605 te Genève.
Leven. Hij studeerde de letteren te Orleans en te Bourges, waar hij door den invloed van zijn leeraar Melchior Wolmar met de Prot. leer vertrouwd raakte. Daarna ging hij zich te Parijs zonder veel enthousiasme in de rechten bekwamen. Hij leefde hier op zijn zachtst uitgedrukt veel te weelderig van de inkomsten van prebenden en huwde in het geheim Claudine Desnoz. Het nieuwe geloof trok hem zóó, dat hij zijn prebenden ter beschikking stelde en zich in 1548 te Genève openlijk bij Calvijn aansloot. Zijn eerste daad was de erkenning van zijn huwelijk aan te vragen. Van 1549 tot 1658 doceert hij te Lausanne Grieksch, maar dan roept Calvijn hem weer naar zijn academie te Genève, waar hij weldra rector is en daarbij het predikambt waarneemt.
In 1561 neemt hij als een der voornaamste vertegenwoordigers van de Calvinisten deel aan het Godsdienstgesprek te Poissy in Fr., welk land hij eerst na den godsdienstoorlog (1563) weer verlaat. In 1564 sterft Calvijn en wordt B. zijn opvolger. Beza’s reizen naar Duitschland, met het doel de eenheid onder de Protestanten te herstellen, bleven zonder resultaat. Eveneens faalden de pogingen van den H. Franciscus van Sales, om hem tot de Kath. Kerk terug te brengen.
Werken. Op letterkundig gebied dienen vermeld zijn Jeugdgedichten, die in hun eerste uitgave (1548) het bewijs leveren voor zijn al te losse levensopvatting. Als historicus is hij bekend door zijn biographie van Calvijn en enkele schetsen over personen, die volgens Beza in verband gebracht moeten worden met de Reformatie (o.a. Savonarola, Frans I!!). Het werk over de geschiedenis der Geref. kerken van Fr. is enkel onder zijn leiding ontstaan. Grooter is zijn naam als exegeet. Naast een Psalmenvertaling (1551; veertig ervan zijn van Marot) en een Lat. vertaling van het N. T. uit den Griekschen tekst (1556), gaf hij een editie van den Griekschen tekst van het N. T. met Vulgaattekst en zijn eigen vertaling met noten (1565). Hiervoor gebruikte hij vele handschriften, o.a. de Codex Bezae, een Grieksch-Latijnsch handschrift van een groot deel van het N. T. uit de 6e eeuw, dat hij te Lyon had ontdekt en later aan Cambridge ten geschenke gaf.
In een polemisch geschrift trachtte hij Calvijn’s optreden in verband met de verbranding van Servet te rechtvaardigen. Fel hekelde hij de afwijkende leerstellingen der Katholieken, Lutheranen en anderen. Op het terrein der systematische theologie toont hij zich de slaafsche leerling van Calvijn tot in diens predestinatieleer toe. De uitgave van zijn brieven verzorgt het Musée de la Réformation te Genève. Tot heden verscheen één deel.
Lit.: De lijsten aan het einde van de artikelen van B. Dublanchy in Dict. de Théol. cath. (II Parijs 1910), en van Choisy in Die Religion in Gesch. und Gegenwart (I Tübingen 1927).