Een betrekkelijk nieuw woord voor een oud begrip, de typische vernederlandsching van het niet geheel aequivalente internationale „cultuur”, van het Duitsche „Bildung” en het Fransche „civilisation”. In het midden der 18e eeuw komt het op (Justus v.
Effen), veelal nog in de beteekenis van polijsten, gladmaken, likken nl. van letterkundige producten. Sommigen (o.a.
A. Kuyper: Bilderdijk in zijn nationale beteekenis, 1906) herinnerde het te veel aan het Hollandsch burgerlijk woord schaaf, hoewel beschaving in den grond vrijwel hetzelfde begrip weergeeft als het hooger geschatte cultuur, een derivaat van het Lat. culter: snoeimes.
Beschaving en cultuur zijn in hun tegenwoordige beteekenis allebei als beeldspraak boven hun oorspronkelijken inhoud uitgegroeid, behalve dat cultuur in die oorspr. beteekenis geijkt blijft voor ontginning van gronden en aankweeking van bepaald gewas [koffiecultuur, de Indische cultures en E. de Bruyne: Wat is cultuur? (1938)]. Daarentegen is beschaving vrijwel geheel van zijn werktuigkundigen zin (waarin Vondel bijv. het een enkele maal gebruikte: Eneas, rijmvert.
V, 1044) losgeraakt. Beperkter van draagwijdte dan het algemeener en principieeler cultuur, duidt het toch een innerlijke voltooiing aan, die zich in uiterlijke vormen openbaart.
Het kan verlichting, ontwikkeling, goede opvoeding, beleefdheid, humaniteit van iemand afzonderlijk beteekenen, maar ook de algemeene vooruitgang, het voortgeschreden ontwikkelingspeil van een volk. Het sluit de factoren godsdienst, kunst, wetenschap, techniek, omgangsvormen in en wordt naar zijn oorzaken of bronnen, naar landaard en geschiedperioden onderscheiden bijv. in oud-Egyptische, Grieksche, Romeinsche beschaving, in Christelijke, middeleeuwsche, moderne, ook in Oostersche en Westersche beschaving.
Men spreekt van een beschaafde natie, van een beschaafd mensch en bedoelt daarmee een zekere beantwoording aan de vorderingen en eischen van beheerschte levensuitingen en maatschappelijke vormen, die aan gegronde opvattingen van goede zeden en aannemelijken stijl geëvenredigd zijn. Vgl. ook → Wellevendheid (in aanv. dl.).
Molkenboer.