een Bantoestam, woonachtig in Basoetoland, ruim 500 000 in aantal met 1 600 blanken en 1 000 kleurlingen; hun taal heet Sesoeto; > Bantoetalen. Blanken hebben krachtens toepassing der segregatie-(afzonderings-)politiek vergunning noodig, zich onder de B. te vestigen: ambtenaren, missionarissen en zendelingen, handelaars.
De B. vormen den O.tak der Betsjoeana, zijn echter physiek en militair hun minderen, ook moreel. Hun gelaat vertoont minder opvallende negertrekken; zij zijn slank gebouwd; huidkleur is donkerbruin; lichaamsdeelen in goede verhouding; temperament opgewekt; zijn zacht en vredelievend. Zij overtreffen de Zoeloe’s in intelligentie en beleid. De B. zijn onderverdeeld in aanzienlijke stammen en bevatten een klein Barolong-element. Drie vierden der B. zijn nog heidenen, een vierde is Christen; worden bearbeid door: 1° de Fr. zending (Soc. de miss. évang. de Paris) sedert 1829 ; zij hebben 75 000 bekeerlingen;
2° de Kath. missie, eerst onder het apost. vicariaat van Natal, toen van Kimberley, in 1894 onder de apost. prefectuur, nu onder ap. vicariaat met hoofdzetel te Rome, Oblaten van de Onbevlekte Ontv.; 21 hoofd- en 135 nevenstaties, 19 kerken en kapellen, 5 kloosters, 9 scholen en 40 000 bekeerlingen;
3° de Anglicaansche zending, met 20 000 bekeerl.,
4° de zending der Ned. Geref. Kerk van Z. Afr. Er zijn 560 inboorlingscholen met 50 000 leerlingen, waarvan 30 000 geregeld de scholen bezoeken; de meeste scholen behooren aan missie of zending met gouv. steun; een gouv. ambachtsschool; te Morija een drukpers van de Fr. zending. Het Christendom heeft hun zeden verzacht (in 1833 nog menscheneters). Het leven van den oorlogvoerende, die zich overgaf, werd gespaard; kinderen, vrouwen en vreemdelingen vrijgesteld van krijgsdienst; een gezant was onschendbaar, evenals een reiziger, maar in oorlogstijd moest de laatste de wapenen opnemen voor den stam, in welks midden hij zich had gevestigd. Voor doodslag moest weergeld betaald, vast te stellen door het hoofd van den stam. Kwaad noemen zij bij den naam van Ieelijkheid, onmacht, schuld. Hoofdbronnen van bestaan zijn landbouw en veeteelt, maar meer dan 100 000 B. werken buiten Basoetoland in de mijnen, op boerenplaatsen en als huisbedienden. Het vruchtbare land wordt met vlijt bebouwd: maïs (mielies), kafferkoren (mabéla); koren slechts op enkele plaatsen. De veestapel bestaat uit ruim een half millioen runderen, 2 millioen schapen, 1 millioen geiten. 150 000 paarden (bekende B.-ponies) en 600 000 muilezels.
L i t.: E. Casa is, Les Bassoutos (1859); E. Jacottet, Contes populaires des Bassoutos (1895); Widdicombe, Fourteen years in B. land (1895); Barkley, Among Boers and Basutos (1900); sir G. Lagden, The Basutos (1909).
Geschiedenis der B.
Het vaderland der B. was eerst bewoond door de Bosjesmannen, wier eeuwenoude schilderingen nog de wanden der bergholen sieren. Ongeveer 1800 werd het de toevlucht van een Betsjoeanastam, de B., die reeds groote deelen van den Oranje-Vrijstaat bewoonden, maar na verwoestende oorlogen, door de Zoeloe’s tegen hen gevoerd, in de onneembare rotsvesting Thaba Bosigo van dit bergland onder hun koning Mosjesj ( 1790) zich konden handhaven in 1814. Hier waren zij ongenaakbaar voor Tsjaka, Malawana en Moselikatze. Mosjesj. een onverschrokken jager en krijgsman met veel politiek overleg, smeedde hen tot de onoverwinnelijke B.-natie, die in 1834 de aanvallen van Moselikatze afsloeg. Meer uit berekening dan beginsel noodigde hij in 1833 Fransche zendelingen uit, zich onder zijn volk te vestigen, en bleef hun trouw tot zijn dood. In 1836 en ’37 trokken de Boerenvoortrekkers (> Zuid Afrika.
Geschiedenis) den Oranje-Vrijstaat binnen en ontstond er wrijving met Mosjesj, die het land opeischte. De Basoeto’s lieten zich toen en nog vele jaren kennen als ervaren roovers, vooral veedieven, en lastige buren. De B. wilden het vee, de Boeren het land. In 1842 proclameerde sir George Napier Basoetoland het eigendom der B. en verklaarde het in 1843 een Britsch protectoraat, geregeerd door Mosjesj. In 1848 annexeerde sir Harry Smith den Oranje-Vrijstaat, maar,daartoe aangemoedigd door de verkeerde naturellenpolitiek. door de Engelschen gevolgd, begon Mosjesj den eersten Basoeto-oorlog (1851) en versloeg de Engelschen. In de onafhankelijkheidsverklaring van den OranjeVrijstaat in 1854 werd geen schikking omtrent de B. getroffen, die gevaarlijke buren bleken in hun zucht tot gebiedsuitbreiding.
In 1858 brak de tweede B.-oorlog uit, veroorzaakt door hun onophoudelijke vee- en gronddiefstallen. Sir George Gey, gouverneur der Kaapkolonie, werd als bemiddelaar ingemepen en bewerkte de Eerste Conventie van Aliwal-Noord in 1858. Mosjesj verwierf uitbreiding van gebied, wel verklaarbaar door het feit, dat er twaalfmaal zooveel B. waren als Oranje-Vrijstaat-boeren. Aangemoedigd door zijn succes, vervolgde hij zijn rooftochten, gevolgd door den derden B.-oorlog in 1865, waarin Mosjesj verslagen werd en in April 1866 het Verdrag van Thaba Bosigo teekende, welks voorwaarden hij niet nakwam, waarop een strafexpeditie der Boeren zijn land binnentrok, 2 000 van zijn krijgers neerlegde, kralen en oogst verwoestte, vee nam, tengevolge waarvan hongersnood en ziekten zijn volk dunden. Toen riep Mosjesj de bescherming van de Britsche regeering in en B.-land werd in 1868 tot Britsch gebied verklaard, geheel in strijd met de Conventie van Bloemfontein. Een Boeren-deputatie protesteerde tevergeefs in Engeland en Mosjesj hernieuwde onbeschaamd zijn rooftochten tegen de Boeren, die machteloos stonden uit vrees een botsing met het Britsche Rijk uit te lokken.
Op de Tweede Conventie van Aliwal-Noord werd nu een nieuwe grens tusschen B.-land en den Oranje-Vrijstaat vastgesteld. Mosjesj stierf in 1870 en het jaar daarop werd B.-land ingelijid bij de Kaaplokonie. Toen de B. in 1880 weigerden de Vredesbewaringwet te aanvaarden, ontstond de B.-rebellie (1880—’83), waarop B.-land in 1884 tot Britsche Kroonkolonie verklaard werd. Geen Europeaan mocht zonder verlof zich aldaar vestigen; de verkoop van sterken drank en vuurwapenen werd verboden. Nog altijd is B.-land een smeulend gevaar, daar het bij eersten oproep terstond een leger van 60 000 goedgewapende bereden manschappen kan leveren. In Mosjesj, als den typischen Basoeto, is de zelfhandhaving van zwarte heerschappij en het verzet tegen den blanke verpersoonlijkt.
De aspiratie van den Afrikaner, nog heden, is, om B.-land, zoowel als Swazi- en Betsjoeanaland, de eenige gebieden in de Unie, die nog van Londen uit bestuurd worden, te brengen onder het gezag van de blanke bevolking der Unie van Z. Afr.
L i t.: Barkley, Among Boers and Basuto (Londen 1900); Ellenberger and Macgregor, Hist. of the Basuto Londen 1913).
Besselaar.