Duitsch tooneelschrijver en acteur uit den tijd van het Duitsche Klassicisme; * 19 April 1759 te Hannover, ✝ 22 Sept. 1814 te Berlijn, als oppermachtig generaaldirecteux van het koninklijk tooneel en van het Nationaltheater.
Als tooneelproducent was I., met Kotzebue, de meest invloedrijke en vruchtbare maker van vluchtige, oppervlakkige blijspelen en drakerige, zedepredikende huilstukken. Als tooneelspeler daarentegen, te Mannheim gevormd, in verzorgd en eenigszins verstandelijk beheerscht spel, werkte hij graag met het Klassieke repertorium, ook reeds met Shakespeare en Schiller. Hij fixeerde zijn opvattingen over de kunst van het spelen in een veelgebruikte Theorie der Schauspielkunst (1815).
Voorn. werken: Verbrechen aus Ehrsucht (1784); Die Jager (1785); Reue Versöhnt (1788); Die Hagestolzen (1791); Der Spieler (1796). — Uitg.: Ges. Werke (24 dln. 1843 vlg.).
Lit.: A. Stiebler, Das Ifflandsche Rührstück (Hamburg 1899); K. Lampe, Studiën über I. (Leipzig 1899); R. Kipfmüller, Das Ifflandsche Lustspiel (Heidelberg 1899); Harle, I.’s Schauspielkunst (1925 vlg.). Baur.