Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Assoer

betekenis & definitie

Assoer - 1° -god. 2° -stad. 3° -land = Assyrië, met Assyriërs en Assyrisch.

I. Assoer-god (Asjoer e.a.; later ook: Ansjar e.a.), hoofdgod van Assoer-stad en Assyrië, niet in het Babylonische pantheon, vereerd vanaf de 3e dynastie van Oer tot het tijdperk der Parthen. Cultusplaatsen in het eigenlijke Assyrië waren o.m. Assoer (stad) met centraal heiligdom Esjarra, Doer-Sjarroekin (zie Choersabad) en Maran (Harran); buiten het eigenlijke Assyrië werd hij vereerd o.a. in Cappadocië en Mitanniland. Herkomst evenals etymologie van A. zijn veel omstreden. Zijn gelijkstelling met Enlil van Nippoer, met wien hij ook veel titels gemeen heeft (groote heer, vader der goden, enz.), duidt op een aardgod. Zijn embleem, de gevleugelde zonneschijf, wijst meer op een zonnegod.

Volgens sommigen is echter eerder de kroon met horens zijn symbool. Tijdens de Sargonieden verdringt hij veelal Mardoek en neemt diens eigenschappen over. Als nationale god in tallooze godenlijsten en inschrijvingen vermeld, is hij bovenal krijgsgod. Zijn cultus werd successievelijk naar de nieuwe hoofdsteden van Assyrië, Ka lach en Ninive, overgebracht. Met den val van Ninive is ook zijn roem voorbij.

II.Assoer-stad, eerste hoofdstad van Assyrië, aan den rechteroever van den Tigris op de plaats van den tegenw. ruïnenheuvel Kala’at Sjergat, ontdekt in 1821 door C. J. Rich en het eerst onderzocht in 1836 door J. Ross, daarna door vele anderen (Layard, Rassam, enz.), totdat de Deutsche Orient-Ges. van 1903 tot 1913 systematisch, hoewel niet volgens de beste methoden, den heuvel heeft uitgegraven (Koldewey, Andrae, Jordan e.a.). Behalve de opgegraven huizen, paleizen, tempels, torens, muren en straten gaven de tallooze, later slechts ten deele bestudeerde teksten en vele kunstvoorwerpen een goed beeld van A. en zijn cultuur, waartoe vooral een stadsbeschrijving uit den tijd van Sennacherib veel bijdroeg. De geschiedenis van A. gaat terug tot den Soemerischen tijd. Het oudste document, dat gedateerd kan worden, is van ca. 2225 v. Chr. Tijdens de le dynastie van Babylon (zie Babylonië) was A. onafhankelijk, tijdens de Babylonische overheersching (o.a. onder Hammoerabi) korten tijd onderworpen. In de l0e eeuw viel A. in de macht der Mitanni.

Vanaf Assoeroeballit I (1380—’40) tot aan haar verwoesting door de Meden (614) bleef het onder Assyrische heerschappij, waarna het niet meer tot bloei kwam.

III. Assoer-land = Assyrië. Assyriërs. Assoer, als land(= Assyrië) het eerst vermeld door Assoeroeballit I, is oorspronkelijk het enge, grootendeels alluviale, door twee heuvelruggen doorsneden gebied tusschen Tigris en Boven-Zab, in het Z. begrensd door den BenedenZab, in het N. door de bergen van Koerdistan. Het daarnaar genoemde latere wereldrijk Assyrië omvatte tijdens zijn grootste uitbreiding onder Sargon (II) en Assoerbanipal, behalve geheel Mesopotamië, ook Syrië en Palestina, Egypte tot aan de grens van Nubië en een groot deel van KI. Azië, Armenië, Medië en Elam. Het geographisch begrip A. omvat in nog lateren tijd (o.a. bij Ptolemaeus) Mesopotamië, Armenië, Medië en Soesiana.

Over de bronnen, waaraan men de kennis omtrent A.ontleent, zie Assyriologie. Opgravingen zijn gedaan vooral in Ninive, Kalach, Choersabad, Assoer (stad).

De gesch. van A., behoudens enkele perioden beter bekend dan die van Babylonië, kan men overzichtelijk indeelen in 5 (of 4) bloeitijdperken met tusschen liggende perioden van inzinking of zelfs afhankelijkheid. Voor meer details omtrent het volgende overzicht zie men steeds de afzonderlijke trefwoorden.

Hetgeen aan het le Assyrische rijk voorafgaat, is nog zeer duister, al is het mogelijk, ook dan reeds versch. perioden te onderscheiden: vroeg-Soemerische en Akkadische, overheersching van Goetioem, Oer (3e dyn.) en Soebartoe. Tegen het einde dezer laatste overheersching (ca. 2150) komt A. het eerst omhoog onder de heerschers Auspia en Kikia, wier nietSemietische namen waarsch. wijzen op een kleinAziatische, Armeensche oerbevolking. De vermenging van deze met de Semietische immigranten verklaart het niet zuiver Semietische type der Assyriërs. Het voorkomen van Assyrische kolonies in Cappadocië reeds ca. 2300 v. Chr. (zie Kül-Tepe) maakt de oudste geschiedenis van A. nog duisterder. Tot na het midden van het 2e millennium v. Chr. blijven in de Assyrische geschiedenis nog vele raadselen bestaan. Onder Hoesjoema (2056—’40) krijgt A. meer dan lokale beteekenis.

Volgens een der jongste studies (vlg. Reallex. f. Assyr. I, 237 vlg.) zou reeds onder een zijner naaste opvolgers, die den naam Sargon (Sjarroekin) draagt (midden van 20e eeuw v. Chr.) een eerste reusachtig Assyrisch rijk hebben bestaan. Dit rijk moet dan echter reeds zijn opgelost, nog vóórdat A. door den grooten koning van Babylon, Hammoerabi, bij het Babylonisch rijk werd ingelijfd. Diens tweede opvolger echter zag de heerschappij weer overgaan op A. onder Samsi-Adad I (1892—’60), die zelfs tot aan de „groote zee” (Zwarte of Middel. Zee?) doordrong.

Wanneer deze dynastie ca. 1800 verdwijnt, begint een eeuwenlange periode, waaruit bijna alle documenten omtrent de gesch. van A. ontbreken. Het staat vast, dat naast korte tijdperken van een bescheiden zelfstandigheid A. in die eeuwen ook meerdere malen vreemde heerschers (zie Babylon; zie Mitanni) erkende. Met den ondergang der Mitanni komt A. weer tot macht. Assoeroeballit I (1380—’40) noemt zichzelf „grootkoning” en Amenhotep IV van Egypte „mijn broeder”. Hij nam ook als eerste den titel „koning van Assoerland” aan en ontving als heerscher over Babylon en Mitanni dien van „koning van het al”. Wel breidt dit 2e Assjrische rijk zich na hem nog uit, maar het wordt gedurende 100 jaar slechts door voortdurende, niet altijd succesvolle oorlogen bijeengehouden.

Eerst onder Adadnirari I (1310—1282) en meer nog onder Salmanassar I (1280—’61) sloeg de balans definitief door ten gunste van A. Toekoelti-Ninoerta(1260—’32) was de grootste veroveraar van dit derde Assyrische rijk. Hij had o.a. geheel Soemerië en Akkad in zijn macht en zegt alle daarmee verbonden staten te beheerschen. Het eerst van alle Assyrische koningen draagt hij den titel „koning der 4 werelddeelen” (sic?). Hij viel in den opstand van zijn zoon Assoerbanipal, die met behulp der rijksgrooten den troon bemachtigde (1231—’14). Tijdens de nu elkaar snel opvolgende troonswisselingen zinkt A. weer af tot den rang van een Babylonischen vazalstaat, die eerst onder Assoeresjisji I (1127—’16) de onafhankelijkheid herwon op Neboekadnezar I van Babylon. Onmiddellijk daarna komt een der grootste Assyrische koningen op den troon, Tiglatpileser I (1115—1093).

Van de krijgstochten zijner eerste 5 jaren heeft hij in de fundamenten van een tempel der stad A. een relaas nagelaten, dat in 1857 door vier geleerden onafhankelijk van elkaar in hoofdzaak gelijkluidend werd vertaald, waardoor de ontcijfering van het Babylonisch-Assyrische spijkerschrift voortaan op vasten grondslag stond (ook zie Assyriologie). Het rijk vanaf het Babylonische laagland tot aan de Kaspische en Middellandsche Zee, dat deze groote veldheer en bestuurder naliet, ging onder zijn opvolgers weer even spoedig te gronde. De Arameeën kregen eerst vasten voet in Babylon, maar ook de koningen van A., o.a. Assoemasjirpal I (1049— ’31) en Salmanassar II (1030—’19), konden hun voortdringen niet stuiten. Daarmee hangt wel samen, dat i.p.v. de stad Assoer Ninive langzamerhand meer de residentie- en hoofdstad begint te worden. Onder Tiglatpileser II (966—’12) behoort het groote rijk van zijn naamgenoot reeds tot het verleden. Door de krachtige economische en militaire reorganisatie van Assoerdan II (933—’12) begon weer een nieuwe tijd met de stuksgewijze herovering van het land op de Arameeën, die toen geheel Mesopotamië beheerschten.

Het vierde Assyrische rijk, waarvan hij den grondslag had gelegd, werd door Adadnirari II (911—891) schitterend voltooid door de onderwerping van Babylon en vooral door zijn onvermoeiden kamp tegen Chaligalbat. Ong. in dezen tijd begint dat gedeelte der Assyrische geschiedenis, hetwelk reeds langer en met meer zekerheid bekend is dan het voorafgaande. Bijna alle koningen verdienen een afzonderlijke behandeling, waarom hier slechts de alg. loop der verdere geschiedenis van A. zij weergegeven. Assoemasjirpal II (ca. 884—’59) is misschien de wreedste despoot geweest,dien de geschiedenis ooit heeft gezien. Evenals zijn onmiddellijke voorgangers resideerde hij aanvankelijk nog in Ninive, doch bouwde zich later in Kalach een nieuwe residentie. In den oorlog was zijn opvolger Salmanassar III (858—’24) nog gelukkiger dan hij.

In dezen tijd valt het eerste rechtstreeksche contact van A. met de Israëlieten van Samaria, die onder Achab bij Karkar (854) verslagen worden en onder Jehu nog schatting betalen („zwarte obelisk” van Salmanassar). Salmanassar stierf tijdens een alg. opstand, dien zijn opvolger Samsi-Adad V (823—’11) eerst na 3 jaar kon onderdrukken. Zijn gemalin, later regentes voor hun zoon Adadnirari III (810—782), was de met legenden omweven Semiramis. Na eenige korte regeeringen bracht een opstand in Kalach weer een van de grootste Assyrische koningen op den troon, Tiglatpileser III (745—’27), waarsch. de laatste van een dynastie, die meer dan 500 jaar in A. had stand gehouden. Met hem begint ook de laatste periode van A. als wereldrijk, waarin de kleine Syrische staatjes definitief ten onder gaan (zie Damascus; zie Arameeën). Het koninkrijk Israël kwam door den Syro-Ephraïmitischen oorlog (vgl. 4 Reg. 16.7) eveneens den ondergang nabij en Juda werd practisch een vazal van den Assjrischen koning.

Als koning van Babylon, dat hij onderwierp, noemde Tiglatpileser zich Poeloe. Sargon II (721—’05) voltooide het beleg van de stad Samaria (721) en breidde de invloedsspheer van A. uit vanaf de Perzische golf in het O. tot Cyprus in het W. Hij kwam voor het eerst in vijandig contact met Egypte. Zijn opvolger Sennacherib (704—681), die van Ninive een schitterende stad maakte, was de geïncarneerde vijandschap van Babylon, dat hij in 689 totaal verwoestte. Zijn beleg van Jerusalem is een der meest dramatische episoden uit het Oude Testament (zie Ezechias). Een zijner zonen vermoordde hem, doch werd door zijn broer Assarhaddon (680—’69) verdrongen. Deze hield het groote rijk in stand, ontving tribuut van 22 Syro-Palestijnsche koningen, waaronder Manasse van Juda, en vestigde de heerschappij van A. in Egypte door de verovering van Memphis.

Volgens zijn beschikking ontving na zijn dood Assoerbanipal (669—’26) alleen de heerschappij over A., terwijl een andere zoon, Sjamasjsjoemoekin het inmiddels herbouwde Babylon kreeg. Assoerbanipal veroverde o.a. Thebe (vgl. Nah. 3. 9 vlg.) en Elam, en voegde in 648 ook Babylon weer bij zijn Assjrisch bezit. In dezen tijd begint A. echter reeds te verzwakken. Weldra verschijnt de Chaldeeër Nabopolassar op den troon van Babylon (Nieuw-Babylonisch rijk; zie Baby Ion ië), die geholpen door de Meden onder Cyaxares een strijd op leven en dood voert tegen A., dat thans met Egypte verbonden is.

In 614 valt de stad Assoer in handen der Meden. In 612 wordt Ninive door de vereen igde Babyloniërs en Meden verwoest (profetie van Nahum). Assoeroeballit II herstelt nog even in Haran een Assjrisch rijk, doch moet na zeer korten tijd, ondanks de hulp van den pharao Nechao II, het definitieve einde van het Assjrisch rijk hebben aanschouwd (juiste datum onbekend; ca. 606). De profetie van Isaias (10. 5 vlg.) was vervuld.

Het Assyrisch is een taal, die slechts dialectisch verschilt van het Babylonisch. Men omvat beide in den term Baby Ionisch-Assyrisch (zie Assyriologie; zie Spijkerschrift; zie Akkadisch).

De Assyrische cultuur is in hoofdzaak dezelfde als die van Babylon, hoewel de vermenging met nietSemietische elementen (zie boven) en de vreemde invloeden (zie Hettieten; zie Mitanni) evenals de bijz. omstandigheden van land en klimaat er een eigen karakter aan gegeven hebben. De harde levensomstandigheden on do vooruitgeschoven, blootgestelde positie hebben de Assyriers opgevoed tot een militaristisch en handeldrijvend volk. Het pantheon van A. is, behoudens den nationalen god Assoer (zie 1°), nagenoeg geheel gelijk aan dat van zie Babylon. Van een eigen Assyrische kunst kan men slechts spreken vanaf de vestiging van een eenigszins duurzame zelfstandigheid (ong. 14e eeuw).

De kunstwerken zijn over het alg. stijf en hoekig, de afgebeelde figuren onpersoonlijk, doch de uitvoering steeds bijzonder gedétailleerd. Sinds Tiglatpileser III wordt de voorstelling ietwat natuurlijker, soms zelfs realistisch, bijz. in de reliëfs van Assoerbanipal ,onder wien de Assyr. beeldende kunst haar hoogtepunt bereikt. In de bouwkunst hebben de Assyriers zich zeer zelfstandig ontwikkeld, daar zij, in tegenstelling met de Babyloniers, steenen materiaal en zelfs alabaster ruimschoots tot hun beschikking hadden. Hun bouwwerken imponeeren meer dan die der Babyl. en zijn bovendien ook beter bewaard gebleven.

L i t. Voor alg. lit., zie Assyriologie. — Assyr. geschied. : R. W. Rogers, A History of Babylonia and Assyria (New York 1915); A. T. Olmstead, History of Assyria (New York 1923): Br. Meissner Könige Babyloniens u. Assyriens (Leipzig 1926); S. Smith, Early History of Assyria (to 1000 B.C., Londen 1928). — Kunst, godsd., lit., cultuur, opgravingen en archaeol, zie Assyriologie. Voor Assyr. plastiek in het bijz.:

O.zie Weber, Assyr. Plastik (Berlijn 1924) ; Br. Meissner, Untersuch. zur neu-Assyr. Plastik, iD : Altor. Texte u. Unters. (2 I 1920). (Zie verder onder Babylon.)

Simons.

< >