Muziekhistoricus. * 19 Aug. 1888 te Raamsdonksveer. Leerling van Anton Averkamp, studeerde later aan de Akademie f.
Musik und darstellende Kunst (afd. Kerkmuziek) te Klosterneuburg; in 1912 ontving hij de priesterwijding, daarna studeerde hij aan de Weensche univ. muziekwetenschap (Guido Adler) en promoveerde in 1917 op proefschrift Karl Luython als Motettencomponist (uitg. in het Tijdschr. voor Ned.
Muziekgesch., XI 1923, 1-95). Leeraar aan het seminarie te St.
Michielsgestel en directeur van de afd. Kerkmuziek van de R.K.
Leergangen te Tilburg, daarna (1925-’30) hoofdleeraar voor muziekgeschiedenis aan het Amsterd. Conservatorium.
In 1930 aanvaardde hij het hoogleeraarschap in de muziekwetenschap te Utrecht met een rede over Ned. Muziekgeschiedenis.
Zijn belangrijkste werk is de bezorging van de uitgave der gezamenlijke werken van Josquin des Prez (sedert 1921 verschenen 18 afl.).Verdere publicaties:Die kaiserliche Hofmusik-Kapelle von 1543-1619 (in : Stud. z. Musikwissenschaft VI): De Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te ’s Hertogenbosch (in: Tijdschr. v. Ned. Muziekgesch. XI-XIV); Missa ad modulum Benedicta es van Ph. de Monte; J. v. d. Vondels Kruysberg van C.
Padbrué, madrigalen van C. Schuyt en Band 1 en 2 van Attaignant’s Treize livres de Motets.
Koole.