1° H e i n r i c h, de schepper van het nieuwe Duitsche lied, doordat hij de Ital. monodie met generaalbas-begeleiding hierop heeft toegepast. * 1604 te Lobertstein, + 1651 te Königsberg. Studeerde muziek bij zijn neef Heinrich Schiitz te Dresden, maar moest op wensch van zijn ouders rechten studeeren in Leipzig.
In 1630 werd hij echter domorganist te Königsberg.Werken: Arien, (8 dln. 1638—’50); verder vooral liederen, waarvan hij den tekst meestal zelf dichtte.
Piscaer.
2° I s i d o r e Antoine, Vlaamsch schrijver van een paar bundels schetsen en gedichten voor de jeugd en van ettelijke tooneelstukjes van uiteenloopenden aard, door den band hoog romantisch gekleurd en gesteld in gebrekkige, gezwollen bewoording. * 6 April 1864 te Gent.
3° Karel, Vlaamsch musicus; * 16 April 1901, te Antwerpen, studeerde aldaar aan het Kon. VI. Conservatorium, volgde er tevens de lessen van de tooneel- en voordrachtklasse, voltooide zijn muzikale studiën bij Marinus de Jong, is heden muziekleeraar aan de staats-middelbare school zijner geboortestad. K.A. legt zich bijzonder toe op tooneelmuziek en staat in dezen, theoretisch en practisch, dit beginsel voor: tooneelmuziek weze een dienende factor in de complexe theaterkunst; de componist zal het bindingsteeken zijn tusschen acteur en regisseur; bij ’t scheppen zal hij uitgaan niet van den tooneeltekst maar van het tooneelgebeuren zelf.
Werken: Meest tooneelpartituren; Lucifer (Vondel) ; Tijl I (A. van de Velde); De Mariaboodschap (Claudel), e.a.
Godelaine.
4° M i c h a ë l, Duitsch schrijver uit den kring der Saksische Heimatkunst. * 21 Oct. 1836 te Trappold (Zevenburgen), + 21 April 1893 te Schaszburg.
Werken: Drama’s: die Flandrer am Alt (1883), Harteneck (1886), Ulrich von Hutten (1893); Gedichte (1893). Novellen : Altes und Neues.
Lit.: A. Schullerus, M. A., Leben und Dichten (1898).
Baur.