Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Albert Abraham Michelson

betekenis & definitie

Natuurkundige. *19 Dec. 1852 te Strelno in Posen, ✝ 9 Mei 1931 te Pasadena. Hij studeerde in Amerika en Europa en werd in 1889 prof. aan de Clark University in Worcester, in 1892 te Chicago.

Van M. zijn afkomstig zeer nauwkeurige proeven over de voortplantingssnelheid van het licht. In 1880 deed hij de beroemde proef over den invloed van de beweging van de aarde op de lichtsnelheid, in 1920 herhaald met hetzelfde negatieve resultaat (zie onder). Van hem is de gedachte, om de golflengte van het licht als standaardlengte in te voeren. In 1923 vond hij een methode, om door interferentie den diameter van vaste sterren te bepalen (➝ Interferometer). In 1907 kreeg hij den Nobelprijs.

Werk: Light waves and their uses (1903).

Lit.: V. Junk, Die Nobelpreisträger.

J. v. Santen.

Proef van Michelson. Volgens de oude theorie over het licht is dit laatste een trillingsverschijnsel in een alle lichamen doordringend medium, den zgn. aether, een niet-materieel fluidum, dat drager is van de electrische en magnetische verschijnselen. Deze aether is overal in de ruimte aanwezig, ook in het vacuum. Indien zulk een aether bestaat, zijn er twee mogelijkheden: de aether is vast aan de wereldruimte gebonden en de lichamen bewegen zich door den aether heen, of wel de aether wordt door de bewegende lichamen meegesleept. In het eerste geval kan men zeggen, dat de aether de wereldruimte voorstelt, de absolute ruimte. In dat geval zal het mogelijk zijn experimenteel de beweging van de aarde t.o.v. die absolute ruimte, de absolute beweging der aarde, te bepalen.

Immers, indien de aarde zich door een stilstaanden aether heen beweegt, zullen wij ons in een „aetherwind” bevinden, waarvan de snelheid gelijk is aan de absolute snelheid der aarde. Deze aetherwind zal een invloed uitoefenen op de voortplantingssnelheid van het licht. Om nu de al of niet aanwezigheid van een aetherwind vast te stellen heeft M. de volgende proef gedaan. Van een lichtbron L (zie fig.) gaat een lichtstraal uit, die bij P onder een hoek van 45 graden op een spiegel valt, die slechts zwak verzilverd is. Dit laatste maakt, dat een gedeelte van het licht wordt doorgelaten (in richting S1) en een gedeelte teruggekaatst in richting S2. Bij S1 en S2 bevinden zich spiegels.

De afstanden PS1 en PS2 zijn gelijk. Bij S1 en S2 wordt het licht weer naar P teruggekaatst (voor de duidelijkheid zijn invallende en teruggekaatste straal naast elkaar geteekend, in werkelijkheid vallen ze samen). Het door S1 teruggekaatste licht wordt bij P gedeeltelijk doorgelaten, maar ook gedeeltelijk in richting W teruggekaatst. Het door S2 teruggekaatste licht wordt door P gedeeltelijk teruggekaatst, maar ook gedeeltelijk doorgelaten in richting W. In W komen dus twee lichtstralen aan, die beide van L zijn uitgegaan, doch verschillende wegen hebben doorloopen. Bij W interfereeren de beide stralen, en de waarnemer neemt daar interferentie-strepen waar.

Is er nu een aetherwind, dan zullen deze interferentie-strepen verschuiven bij draaiing van het geheele toestel om een verticale as, omdat dan de richting van den wind verandert t.o.v. de richtingen PS1 en PS2. Het resultaat van M.’s experiment, dat later veelvuldig herhaald is om zijn fundamenteele beteekenis voor de relativiteitstheorie, was negatief, d.w.z. er trad geen verschuiving der interferentie-strepen op, en een aetherwind bleek niet aan te toonen. Er is dus geen rustend medium voor het licht, er is dus ook geen absolute ruimte in physischen zin. Zie verder ➝ Relativiteitstheorie.

Borghouts.

< >