Ned. letterkundige van socialistische richting. * 29 Maart 1888 te Nieuw-Vosmeer (N.Br.). Aanvankelijk onderwijzer; 1920-’26 kunstredacteur, later letterk. kroniekschrijver van „Het Volk”, criticus.
Schreef veel romans, verhalen en reisbeschrijvingen voor oud en jong in den volkstrant. Over de eigenlijke socialistische problemen gaat het hierin nauwelijks; de Jong ziet de menschheid verdeeld in uitbuiters en uitgebuiten en zijn hart staat wijd open voor de laatsten.
Hij is op en top volksschrijver; zijn warme, gevoelige menschelijkheid doet weldadig aan. Maar zijn uitzicht is zeer eenzijdig.
Zijn vertelkunst vermeit zich in het gevoelige, romaneske, ook in het platte, gewild leuke en in het pathetische. Zijn bekendste werk is het eindelooze „Merijntje”, welks aanvankelijke vier deelen door nog meerdere gevolgd zijn.
Merijntje, vooral in de eerste deelen, bekoort door frissche natuurlijkheid, doch de gezapig sentimenteele verteltrant en schrijvers haat tegen bezit en godsdienst stooten velen af. Ook zijn grofheid en gebrek aan smaak doen hem afbreuk.Werken: Romans o.a. Het Evangelie van den haat (1923); Merijntje Gijzen’s jeugd (4 dln. 1925-28); Frank van Wezels roemruchte jaren (1928); De martelgang van kromme Lindert (1930); De Schotel (1933); Merijntje Gijzen’s jonge jaren (3 dln. 1935-’37).