1918, Stbl. 309. Volgens deze wet kan, tot wering van de aardappelwratziekte en de poederschurftziekte, de in- en doorvoer van aardappelen uit bepaald aangewezen landen worden verboden of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan.
Deze voorwaarden zijn, dat de aardappelen langs een aangewezen invoerstation binnenkomen en dat vanwege den Plantenziektenkundigen Dienst een onderzoek naar den gezondheidstoestand van de aardappelen moet plaats hebben. Is de aardappelziekte ergens uitgebroken, dan moet, teneinde verspreiding der ziekte tegen te gaan, de grondgebruiker, op wiens terrein wratziekte zich vertoont, hiervan terstond kennis geven aan den burgemeester, die den inspecteur van den Plantenzicktenkundigen Dienst waarschuwt. De aangetaste aardappelen worden tegen vergoeding in beslag genomen en onschadelijk gemaakt. Vervoer van aardappelen van en verbouw van aardappelen op besmet verklaarde perceelen is verboden. Onder voorwaarden, te stellen door bvg. inspecteur, kan van het verbod ontheffing worden verleend.G.Heijmrijer.