komen wij met de dubbele naam Johannes Marcus in het N.T. tegen in de omgeving van Paulus en Barnabas, zijn oom, daarnaast in 1 Petr. 5 : 13 ook als helper van Petrus. Bij dit laatste sluit het getuigenis van Papias (ca. 130 n.
Chr.) aan, volgens welk Marcus als „tolk van Petrus” optrad en zodoende een aantal van Jesus’ woorden en daden ook schriftelijk vastlegde.Marcus is in het N.T. een figuur van het tweede plan, doch wij danken aan hem het oudste der Griekse canonieke Evangeliën (zie Mattheüs). Het is ook het kortste en meest primitieve, „een soort vademecum voor de catechese” (Huby). Daar waar Jesus zelf de verkondiging der blijde boodschap begon, zet ook Marcus aan in overeenstemming met de prediking der oerkerk, welker schema van gebeurtenissen hij ook volgt (vgl. Hand. 10 : 37 vv.). Ook de sterk Semietische achtergrond naar verwoording en begrippen voert ons terug naar de oorspronkelijke Aramese prediking. Voor zijn arbeid had Marcus waarschijnlijk reeds voor-werk ter beschikking (vgl. bijv. het bundeltje disputen in 2 : 1 — 3 : 6; idem voor de gelijkenissen in hfdst. 4 en voor wonderen in hfdst. 5).
Naast dit „wij” der gemeente dat wij in deze liturgische en catechetische tradities beluisteren, staat dan zijn bijzondere band met de persoon van Petrus, welke de traditie beklemtoont. Daardoor kan men ook verklaren, dat stereotiep terugkerende formuleringen afwisselen met een zeer levendige verteltrant, waarachter men een ooggetuige mag vermoeden. Als „een oprechte handwerksman” heeft Marcus dit alles dan verbonden tot een „oeuvre composite” waarvan de onderdelen vaak een sterke onafhankelijkheid bewaren (zie Formgeschichte, Evangeliën), terwijl het geheel toch door een authentieke geografisch-chronologische voortgang (van Galilea naar Jerusalem; van volksprediking naar vorming der leerlingen) en een theologisch-ideëel verband (de gang naar kruis en verheerlijking) wordt vastgehouden. De nadruk ligt daarbij sterker op de daden van Jesus dan op zijn woorden, waarvan andere traditiebanen een rijker beeld geven (door Marcus bewust ingekort? zie Synoptisch vraagstuk). Het resultaat bezit grote innerlijke samenhang (is „self-consistent”), terwijl het past in het kader der „Zeitgeschichte”. Het bedoelt zonder bijbedoelingen eenvoudigweg getuigenis te zijn van de blijde boodschap als reddende 'macht voor de wereld: verkondiging van het Evangelie van en over Jesus Christus (1:1).
Het menselijke in Jesus treedt sterk naar voren, doch niet in de trant van het Jesusbeeld der liberale school: voor Marcus is Jesus evenzeer Zoon Gods, uit de hemel tot ons gezonden, als voor de latere evangelisten. Het „messiaanse geheim”, dat we in zijn Evangelie zo merkwaardig sterk beklemtoond vinden (3 : 12;8 : 26 enz.), gaat op Jesus zelf terug en zal zijn verklaring moeten vinden in de wijze, waarop de Heer zelf in de verwachting van het kruis de volle openbaring van zijn Heer- en Zoon-zijn „in kracht” tot na zijn verrijzenis wilde opschuiven.
Marcus schreef zijn Evangelie in een volks vertel-Grieks voor Christenen uit de heidenen, bijv. voor de gemeente te Rome. Iedereen is het er thans over eens, dat hij vóór 70 n. Chr. schreef (Marc. 13 maakt bijv. de in druk, dat de val van Jerusalem nog niet geschied is). De nadere bepaling hangt o.m. af van de datering van het werk van Lucas, die voor zijn evangelie Marcus gebruikte. j. w.