De beste bescherming vindt het kind in het eigen gezin. Er zijn echter kinderen, die geestelijke of lichamelijke gebreken vertonen of die in onvolledige, onharmonische of slechte gezinnen opgroeien.
Er zijn ouders, die hun verplichtingen ten aanzien van hun kinderen verwaarlozen of die tot een behoorlijke opvoeding niet in staat zijn. Voor deze groepen kinderen zijn vaak bijzondere maatregelen nodig.Er is een onderscheid tussen de hygiënische kinderbescherming, waarbij het medische element overweegt, en de justitiële kinderbescherming, waarbij een rechterlijke maatregel aan het ingrijpen ten grondslag ligt. Ook onderscheidt men wel tussen de algemene en de bijzondere jeugdzorg. Onder de eerste valt het vrije jeugdwerk, terwijl de laatste die jeugd betreft, welke bijzondere zorg en aandacht vraagt.
NEDERLAND. Onder kinderbescherming in engere zin verstaat men in het algemeen de justitiële kinderbescherming, die steunt op de Kinderwetten van 1901. Zij valt uiteen in een civielrechtelijk en een strafrechtelijk gedeelte. Civielrechtelijke maatregelen zijn ontzetting uit de ouderlijke macht of voogdij (o.a. bij grove verwaarlozing), ontheffing uit genoemde gezagsposities (bij onmacht of ongeschiktheid der opvoeders) en ondertoezichtstelling (waarbij over een kind, dat met zedelijke of lichamelijke ondergang wordt bedreigd, door de kinderrechter een gezinsvoogd wordt benoemd).
Kinder straffen zijn berisping, geldboete en plaatsing in een tuchtschool. Strafrechtelijke maatregelen zijn de teruggave aan ouders of voogd zonder toepassing van straf, ondertoezichtstelling en terbeschikkingstelling van de regering. Over kinderen van ontzette of ontheven ouders of kinderen wordt door de rechter een voogd benoemd. In de regel zal dit een rechtspersoon zijn, een zgn. voogdij vereniging, een particuliere instelling, die is gebaseerd op levensbeschouwelijke grondslag. De rechter moet bij de benoeming van een voogd ook met de levensbeschouwing rekening houden. Onder voogdij gestelde kinderen worden door de voogdijverenigingen ter verzorging ondergebracht in pleeggezinnen of inrichtingen.
In katholieke kring trok men zich steeds het lot aan van het misdeelde kind. Een groot deel van de practische kinderzorg werd behartigd door de St. Vincentiusvereniging. Langzamerhand traden de speciale commissies, liefdewerken, afdelingen van de St. Vincentiusvereniging op als voogdijvereniging. Daarnaast werden ook andere plaatselijke of regionale voogdijverenigingen opgericht.
De verzorging en opvoeding van wezen en verlaten kinderen werd reeds vanaf het ontstaan der Katholieke Kerk ter hand genomen, met name door de religieuze congregaties. In het midden van de 19de eeuw ontstonden diverse grote inrichtingen, die nu nog een vooraanstaande plaats innemen. De ontwikkeling van het gestichtswezen deed de behoefte ontstaan aan georganiseerde samenwerking en zo ontstond in 1926 de vereniging „Roomse Zorg voor het verwaarloosde Kind” en in 1927 de „Vereniging ter behartiging der belangen van de R.K. Weeshuizen en Opvoedingsinstellingen in het Bisdom Haarlem (B.W.O.)”, waarbij zich ook andere inrichtingen dan in genoemd bisdom aansloten. Na de instelling in 1922 van de ondertoezichtstelling en het instituut van de kinderrechter ontstonden plaatselijke katholieke verenigingen van gezinsvoogden. Landelijk werd in 1929 een overkoepelende en coördinerende organisatie in het leven geroepen, de „Landelijke Vereniging voor R.K.
Gezinsvoogdij en Patronage”, waarbij de plaatselijke verenigingen van gezinsvoogden zich aansloten. Op 12 September 1931 werd het „Katholiek Verbond voor Kinderbescherming” opgericht en binnen enkele jaren waren practisch alle katholieke voogdijverenigingen, kinderbeschermingsinrichtingen en verenigingen van gezinsvoogden hierin opgenomen. Naar werkterrein kent het Katholiek Verbond voor Kinderbescherming drie afdelingen, t.w. de Afdeling Voogdijverenigingen, de Afdeling Internaten en de Afdeling Gezinsvoogdij en Patronage.
Territoriaal werd een onderverdeling tot stand gebracht in de vorm van Kringen, vier in getal. Een centraal werkapparaat staat het Katholiek Verbond ten dienste in het Centraal Bureau, dat momenteel gevestigd is te ’s-Hertogenbosch, Buitenhaven No. 6. De thans ongeveer 50 katholieke voogdij verenigingen voeren de voogdij over ca. 9500 kinderen, wier ouders of voogden zijn ontheven of ontzet. De gezinsvoogden, die lid zijn van de ongeveer 40 katholieke verenigingen van gezinsvoogden, hebben een taak van bijstand en toezicht op ca. 8500 door de kinderrechter onder toezicht gestelde minderjarigen. In de ixo inrichtingen, die bij het Katholiek Verbond voor Kinderbescherming zijn aangesloten, worden plm. 9200 kinderen verzorgd en opgevoed. Onder hen willen we noemen: het Kinderhuis ,,St.
Magdalena” te Baexem, de Leo-Stichting te Borculo, Huize ,,Marienwaard” te Limmel, Jeugdhuis ,,Don Bosco” te Scheveningen, alle voor normale kinderen; de R.K. Vakschool „Harreveld” te Lichtenvoorde, het Paedologisch Instituut te Nijmegen en Huize „Lievenshove" te Bergen op Zoom voor moeilijk opvoedbare kinderen; het R.K. Observatiecentrum „Beukenrode” te Doorn en het Observatiehuis ,,St. Dominicus” te Mook, waar jongens resp. meisjes geobserveerd kunnen worden gedurende enige maanden; Huize „Maris Stella” en St. Annapaviljoen te Scheveningen voor ongehuwde moeders en kinderen; tehuizen voor werkende jongens resp. meisjes te Meerveldhoven resp. ’s-Hertogenbosch; Huize ,,De la Salie” te Boxtel en Huize „Gabriël” te Simpelveld voor debiele jongens resp. meisjes; het St. Josephgesticht te Heel en Huize „Boldershof ” te Druten voor zwakzinnige jongens resp. meisjes.
Het Katholiek Verbond voor Kinderbescherming werkt als groepsorganisatie op landelijk niveau samen met de groepsfederaties van andere levensbeschouwing in de Nationale Federatie de Nederlandse Bond tot Kinderbescherming met Nationaal Bureau te 's-Gravenhage. Als de belangrijkste groepsorganisaties van andere levensbeschouwing willen wij noemen de Centrale Bond voor Inwendige Zending en Christelijk Maatschappelijk Werk te Amsterdam; de Nederlands Hervormde Kinderzorgbond te Utrecht en het Verbond der Verenigingen „Pro Juventute” te Amsterdam.
G. D. H. v.
BELGIË. Ook in het Belgisch recht komen talrijke bepalingen voor die er op gericht zijn de zedelijke gaafheid, het materieel welzijn en de gezondheid van het kind te vrijwaren. Wij vermelden o.m. de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek in zake wettelijke en natuurlijke afstamming, ouderlijke macht, adoptie en voogdij. Door speciale wetten worden anderzijds maatregelen voorzien betreffende de kinderarbeid, de uitbesteding van kinderen, het verbod van toegang tot de bioscoopzaal bij vertoning van bepaalde films enz.
Wat de gezondheidsbescherming aangaat, moge gewezen worden op de activiteit van het „Nationaal Werk voor Kinderwelzijn” (officiële instelling), op het medische schooltoezicht en het sanitaire toezicht op de jonge arbeiders in de ondernemingen.
Meestal echter wordt ook in België de benaming „kinderbescherming” voorbehouden voor de bescherming, die krachtens de wet van 5 Mei 1912 verleend wordt. Deze wet is het resultaat van verscheidene inspanningen om de verwaarloosde en ongelukkige kinderen te beschermen. Zij omvat drie delen :
1.De ontzetting uit de ouderlijke macht, welke verplicht of facultatief kan zijn, volgens de ernst der gevallen. De rechtbank, die de ontzetting uitspreekt, beveelt in dat geval de bijeenroeping van de familieraad, en deze wijst op zijn beurt de persoon of instelling aan, die de vader of moeder zal vervangen.
2.Zwaardere bestraffing van misdrijven tegen de zedelijkheid of de zwakheid der kinderen.
3.Maatregelen in zake jeugdige delinkwenten: de wet van 5 Mei 1912 heeft de kinderrechtbanken ingesteld, die niet zozeer een repressief als wel een opvoedkundig karakter hebben. De kinderrechter is bevoegd voor de kinderen beneden de 16 of de 18 jaar, naargelang de aard van het verzuim. Als sancties worden voorzien: de vermaning en de plaatsing, hetzij in gezinnen, hetzij in openbare of particuliere instellingen.
Het katholieke initiatief heeft in België verscheidene instellingen opgericht, waarin verlaten of misdadige kinderen worden opgenomen. Voor jongens bestaan er enkele tehuizen, zoals te Gent en te Drongen, waar de kinderen over een zekere vrijheid beschikken om beroepsonderwijs te volgen of te arbeiden in de fabriek of bij ambachtslieden. Voor meisjes bestaan er verschillende katholieke instellingen, o.a. de instituten „Bon Pasteur” te Leuven, Woluwe, Doornik, Bergen, het instituut der Zusters van Liefde (Sint Lievenspoortstraat) te Gent, en der Zusters van het H. Hart te Antwerpen en te Brussel. In deze instellingen worden de ldnderen ook zonder bevel van de rechter aangenomen. v. H.