Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

HEKSEN EN HEKSENPROCESSEN

betekenis & definitie

Het bijgeloof, dat bepaalde personen, vooral ook vrouwen, op grond van een vaak niet meer dan stilzwijgend aanwezig geacht verbond met de duivel, die, naar men meende, in allerlei gestalten van mens of dier, speciaal van een kat, kon verschijnen en zelfs sexuele gemeenschap aangaan, in staat zouden zijn een geheimzinnige macht uit te oefenen en allerlei kwaad, vooral ook ziekten, te veroorzaken, heeft in de latere Middeleeuwen geleid tot de beruchte heksenprocessen. Aanvankelijk bestreed de Kerk dat bijgeloof.

Onder het volk bleef evenwel de overtuiging levendig, dat aan de toverkunsten en het bedrijf van heksen een realiteit ten grondslag lag. En in de 13de eeuw had er aan kerkelijke zijde een verandering plaats in de beschouwing, doordat een verbond met de duivel en het aanrichten van kwaad door heksen als mogelijkheid werden aanvaard.

Men ging heksen beschouwen als afvalligen van het ware geloof, en als ketters, die precies als dezen onder het oordeel van de inquisitie vielen. De inquisiteurs Jacob Sprenger en Hendrik Institoris wisten te bewerken, dat Innocentius VIII in een bul van 1484 zijn sanctie verleende aan de heksenvervolging.

Zelf stelden zij de beruchte Malleus Maleficarum (Heksenhamer) samen (1487). Dit werk heeft tot in de 18de eeuw de rechtspleging tegen heksen, ook nadat zij in de 16de eeuw vrijwel geheel aan wereldlijke rechters was overgegaan, beheerst.

Het heksengeloof vond ook onder Protestanten aanhang. Zo zijn aan de heksenprocessen, waarbij naar het gebruik van die eeuwen de pijnbank een belangrijk hulpmiddel was, in Europa duizenden op vaak schrikkelijke wijze ten offer gevallen, vooral in Duitsland, Frankrijk en Italië.

Ongetwijfeld zijn daarbij ook politieke en economische omstandigheden van invloed geweest, zoals in het door de Dertigjarige Oorlog geteisterde Duitsland, maar de voornaamste drijfveer is een religieuze geweest, nl. dat men tot zegen der mensheid en tot eer van God dergelijke gevaarlijke wezens met alle middelen moest uitroeien. Zowel van protestantse als van katholieke zijde is in de 16de en 17de eeuw bij sommigen, als Johann Wier (1563) en Friedrich Spee (1631), verzet gerezen.

Voor Nederland, waar het aantal der processen en slachtoffers gunstig afsteekt, moet onder de bestrijders vooral de predikant Balth.

Bekker genoemd worden, met zijn Betoverde Waereld (1691).

Maar het heeft tot de 18de eeuw geduurd, voordat onder invloed van de denkbeelden der Aufklärung aan de heksenprocessen een eind kwam. D N

< >