is als begrip moeilijk in een scherpe definititie te omschrijven en kan vooral in tweeërlei zin worden opgevat. In onze tijd verstaat men onder bijgeloof wel allereerst die opvattingen, waarbij men waarde hecht aan toverij, waarzeggerij, het belezen van mensen en vee met geheimzinnige formules, aan voortekenen, bepaalde getallen als 11 en 13 (aan een maaltijd niet willen aanzitten met 13 mensen), onheilsdagen, het gebruik van amuletten en mascottes, gelukspoppen voor auto of vliegtuig om ongelukken te verhoeden, astrologie, sterrenwichelarij, heksen en spoken.
Tegen bijgeloof van deze aard, dat in alle tijden voorkomt en ook thans niet is uitgestorven, waarschuwt de Bijbel reeds op verschillende plaatsen (bijv. Deut. 18 : 9-14).
Bijgeloof kan echter ook zijn de afkeurende en veelal minachtende waardering van de door anderen gehuldigde religieuze opvattingen vanuit een zichzelf als waar en legitiem beschouwend geloof of wijsgerig inzicht. Zo wordt een religie die het heil van vreemde goden, geesten of geheimzinnige krachten en niet van de ene ware God verwacht door een karakteristiek bijbels geloof als bijgeloof gequalificeerd.
In deze trant spreekt men ook van het bijgeloof van zgn. primitieve volkeren uit de binnenlanden van Afrika. Door Kant wordt al hetgeen niet strookt met een redelijke religie beschouwd als ,,Afterdienst Gottes”, „Superstition”.
De verlichte vrijdenker of consequente materialist beschouwt alle religie als bijgeloof, terwijl somtijds ook bepaalde geloofsopvattingen van de ene Kerk zo stellig door een andere Kerk worden verworpen, dat zij als bijgeloof worden gebrandmerkt. G. s.