Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

GOETHE

betekenis & definitie

Johann Wolfgang (1749-1832), Duits dichter en denker, is wellicht de laatste „uomo universale” die Europa heeft opgeleverd. Dit is dan ook het fascinerende van zijn persoonlijkheid.

Als lyricus, dramaturg, romanschrijver, physicus, bioloog en kunsttheoreticus wordt hij ongetwijfeld door allerlei specialisten overtroffen, terwijl qua diepgang de poëzie van Hölderlin het zeker van de zijne wint; maar Goethe, dichter, wetenschapsman en filosoof tegelijk, overtreft al zijn tijdgenoten in veelzijdigheid. Zijn dichterschap ontwikkelt zich aanvankelijk onder invloed van de „Sturm und Drang” (Werther.

Götzie von Berlichingen), maar na 1786, zijn reis in Italië, wordt hij meer en meer classicist (Iphigenie auf Tauris). Aan het eind van zijn leven valt invloed van de Romantiek te bespeuren.

Diegenen, die onbevredigd waren door de natuurwetenschappelijke reductie van het igde-eeuwse denken hebben altijd troost en steun kunnen vinden bij hem. In wijsgerig opzicht heeft Goethe zeker een sterke, zij het hoofdzakelijk indirecte invloed gehad.

De anthroposophie gebruikt zijn werk als een soort Bijbel, maar ook voor menigeen die niet bij een -isme zweert heeft het tot op heden een soortgelijke plaats ingenomen. Zijn meesterwerk is de Faust, een tweedelig toneelstuk over de geheimzinnige dichtersfiguur Faustus, reeds voorkomend in 16de-eeuwse volksboeken, die alles in de natuur wil ontraadselen en onderwerpen.

Goethes literaire verdiensten zijn zeer groot: propagandist van Shakespeare in Duitsland, groot toneelschrijver, met Wilhelm Meister grondlegger van de ontwikkelingsroman en met de West-östliche Divan de eerste die op grootse wijze naar Oosterse voorbeelden werkte, heeft hij niet alleen de Duitse, maar de gehele Westeuropese literatuur een nieuwe stimulans gegeven. Zijn geestelijke gestalte is echter altijd vaag gebleven; zijn verhouding tot het Christendom onzeker. j.

WI./G. SM.

< >