heet het meisje op haar bruiloftsdag, en later ook reeds in ondertrouw. In Israël was de vreugde van het bruiloftsfeest spreekwoordelijk.
Daarom wordt de nieuwe heilstijd graag daarmee vergeleken (Matth. 9 : 15); onder invloed van de voorstelling van het Verbond als het huwelijk tussen Jahweh en zijn volk, heet het nieuwe Sion Gods bruid (Is. 62; zie Hooglied). Bij Paulus heet de Kerk de bruid en Christus haar bruidegom (2 Kor. 11:2; Eph. 5 : 22 vv.).
Deze benaming drukt sterker dan die van de Kerk als het lichaam van Christus de eigenstandigheid en persoonlijke verantwoordelijkheid der Kerk uit, maar legt toch evenzeer de nadruk op haar verbondenheid en afhankelijkheid van de Heer. Daar in de maagdelijke staat expresselijk de Kerk verschijnt als de bruid, die alles vergeet voor de Bruidegom, die komen gaat (vgl.
Matth. 25), heet de christelijke maagd in het kerkelijk spraakgebruik ook bruid des Heren. De mystiek heeft dit beeld vaak gehanteerd.Bruidssluier is nu de witte sluier, die de bruid bij het huwelijk vaak draagt. Oorspronkelijk was het de sluier, waar bruidegom en bruid mee bedekt waren, en die hen samenbond, wanneer de priester de huwelijkszegen uitsprak.
Bruidsschat is het geld of goed, dat de bruid in het huwelijk meebrengt. De naam wordt ook gebruikt voor het geld, dat een meisje bij haar intrede in het klooster moet meebrengen. Als bruidjes gaan soms meisjes gekleed, bijv. wanneer zij voor het eerst in de communie de Bruidegom ontvangen. j. w.