(Gr., lett.: eigenhoofdige) KERKEN heten die Oosters-Orthodoxe Kerken, die organisatorisch een zelfstandig bestaan leiden. Sinds de 6de eeuw vinden we het woord gebruikt om er de kerkelijke gemeenschappen onder zelfstandig optredende bisschoppen mee aan te duiden; het woord patriarchaat (voor de kerkelijke gebieden onder de bisschoppen van Constantinopel, Antiochië, Alexandrië en Jerusalem) kwam eerst tegen het einde van de 7de eeuw in zwang.
Tegenwoordig wordt het begrip Autokephale Kerken voornamelijk gebruikt voor de meestal nationaal georganiseerde kerkelijke gemeenschappen, die zich aan de directe leiding van de moederkerk hebben onttrokken en onder eigen patriarchen, metropolieten of synoden zelfstandig zijn geworden, zonder dat nochtans de kerkelijke gemeenschap met de moederkerk verbroken is. De belangrijkste afscheiding in deze vorm is die van de Russische Kerk geweest, welke in 1589 naast het patriarchaat van Constantinopel het patriarchaat van Moskou heeft opgericht (zie verder Oosterse Kerken). c. A. B.