is de naam voor de scheuring, die zich in 1834 voltrokken heeft in de Ned. Herv.
Kerk. Zij ging uit van een groep eenvoudige Gereformeerden, overwegend gevestigd in het Noorden des lands, die trouw begeerden te blijven aan de drie formulieren van enigheid, en die bezwaar hadden tegen de in 1816 aan de Kerk opgelegde bestuursorganisatie.
Aanleiding was de procedure, die de kerkelijke besturen voerden tegen ds. Hendrik de Cock te Ulrum, omdat hij kinderen uit andere gemeenten dan de zijne gedoopt en in een brochure de predikanten Meijer Brouwer en Benthem Reddingius als wolven in de schaapskooi van Christus betiteld had.
De weinig toeschietelijke houding van het Provinciaal Kerkbestuur alsmede de morele steun van ds. H.
P. Scholte, die in zijn gemeente te Doeveren soortgelijke moeilijkheden had, leidden er toe, dat kerkeraad en gemeente van Ulrum, onder leiding van De Cock op 13 en 14 October 1834 de Acte van afscheiding of Wederkering tekenden, waarin zij verklaarden geen gemeenschap meer te willen hebben met de Ned.
Herv. Kerk, totdat deze zou terugkeren tot de ware dienst des Heren.De afscheiding heeft, tezamen met de Doleantie, de steen gelegd voor het ontstaan van de verschillende kerken van gereformeerde confessie in Nederland voorts van de Christian Reformed Church in Amerika en van de Gereformeerde Kerken te Afrika. D. N.