('ne:dərlantsə) v.
1. muziek in de Nederlanden : tot de behoren de Vlaamse muziek en de Nederlandse muziek in engere zin (2).
2. Bepk. muziek in Nederland.
Enc. Na SWEELINOK (1562-1621) (➝ muziek) presteerde Nederland lange tijd zo goed als niets op muzikaal gebied. Eerst in de XIXde eeuw vinden wij weer talenten als VERHULST en HOL. Bijfiguren waren NICOLAÏ en WORP. Met S. en D. DE LANGE en VIOTTA ontwikkelde zich het muzikale leven meer en meer.
Dit kreeg in de tweede helft der eeuw nog meer betekenis met ZWEERS, WAGENAAR, DIEPENBROCK, allen, hoewel aanvankelijk onder vreemde invloed, toch typisch Hollands,met eigen stijl. Verder zijn te noemen : VAN BRUCKEN FOCK, VAN RENNE:, AVERKAMP. BRANDTS-BUYS, DOPPER. Onder de modernen heeft men twee scholen. Rond ZWEERS zijn geschaard : LANDRÉ, DRESDEN, VAN DEN SIGTENHORST MEYER, ANDRIESSEN, VERMEULEN, RUYNEMAN ; rond WAGENAAR : VOORMOLEN, PUPER. Daarnaast zijn nog van betekenis : VAN GILSE, ZAGWIJN enz.