(antisï pe:rən) (anticipeerde, heeft geanticipeerd) [Fr. < Lat. ante, van te voren + capere, nemen] van te voren verrichten nl.
1. vooruitnemen,
2. vooruitlopen.
3. vooruitbetalen.
4. Kat. metten en lauden van het breviergebed reeds de dag te voren bidden.
5. Recht. het vroeger doen plaats hebben van een dagvaarding.