Oermuziek, niet te verwarren met oude volksmuziek, verwijst naar de oudste vormen van melodische geluiden die in de prehistorie vooral bestonden uit beweging op melodieuze klanken. Het is de bron van muzikaliteit, met neuriën, het zingen van deuntjes en het ritmisch wiegen van baby's als basis. Voorbeelden hiervan zijn roeien op de maat, in de pas lopen en galopperend ten strijde trekken, vaak begeleid door gezang. Oorspronkelijk was muziek een orale traditie, soms aangevuld met eenvoudige instrumenten. Het notenschrift kwam pas veel later.
Muziek heeft een verbindende en transformerende werking. Het brengt mensen samen, biedt inzichten, roept gevoelens op en emotioneert. Net als het ritueel, verandert muziek de beleving van de aanwezigen. Het ritmische karakter van muziek zorgt voor een gevoel van gemeenschappelijkheid, zoals te zien is in bijvoorbeeld het meedeinen op muziek. Zelfs de synchroon bewegende zwerm spreeuwen of school vissen zou kunnen wijzen op de diepe, resonante kracht van geluid.
Oermuziek inspireert zichzelf en verspreidt zich moeiteloos. Individueel neuriën bij het wiegen van een baby kan leiden tot gezamenlijk brabbelen. Later ontstaan via ritualisering groepsvormen van zingen zoals zingen in een kerk of voetbalstadion. Oerelementen worden doorgegeven aan kinderen die spontaan dansen, later begeleid door een gitaar of andere instrumenten, soms gespeeld van bladmuziek. Moderne muziekstijlen zoals techno en hyperhop bouwen voort op deze oer-muzikale elementen. Kortom, in vergelijking met oermuziek is het notenschrift van klassieke muziek een relatief recente ontwikkeling.