Het oergebaar is het veronderstelde eerste lichamelijke gebaar van de pasgeborene, ontstaan in het verre verleden.
Dreiging ervaren leidt tot afwerend achteruitdeinzen en ineenkrimpen. Iets verlangen uit zich in voorwaartse bewegingen en aanwijzen. Spontane ervaringen en lichamelijke expressies liggen in elkaars verlengde, wat al begint vóór de geboorte. De ongeborene voelt bewegingen en hoort de hartslag van de moeder. Deze terugkerende sensaties van voelen en horen worden geïnternaliseerd, waardoor symbolische concepten ontstaan, vergezeld van spontane gebaren.
Na de geboorte ontwikkelen communicatieve lichaamsgebaren zich verder. Ondertussen zetten de hersenen de zintuiglijke sensaties om tot een symboolgebaar dat verwijst naar behoeften, onrust, pijn en zo meer. Spontaan kijken en ongedwongen horen evolueren naar bewuster zien en weloverwogen luisteren. Tijdens dit symbolisatieproces wordt ook miscommunicatie geïntroduceerd. Juist vergissingen en ervaren obstructies genereren nieuwe gedachten en ideeën en prikkelen de ontwikkeling van verstand en spraakvermogens.
Dieren beschikken over zintuigen, hebben ervaringen, symboliseren en maken opzettelijk verwijzende gebaren. Sommige tonen hun tanden, wijzen met hun ogen of keren anderen de rug toe. Omdat het oergebaar in vergelijking met spreken universeel is, komt gebaarverwarring onder dieren – en onder mensen – weinig voor. Spraakverwarring (Babylonische) daarentegen komt alleen onder mensen voor.
Alles bij elkaar wijst de evolutie van het oergebaar op het belang van lichaamstaal als waarachtige bron van communicatie. De betekenis van het zogenoemde oergebaar is dat het aannemelijk maakt dat onze gesproken talen van veel latere datum zijn.