Hoewel dit eertijds beroemd Genootschap thans zo goed als vernietigd, immers in deszelfs aloude gedaante niet meer aanweezig is, kunnen wij, egter, niet nalaaten, onzen Leezeren daar van eenig verslag mede te deelen. Wij verkiezen tot onze schets een berigt, slaande op den toestand, welke nog voor slegts weinige jaaren plaats hadt; hier alleen, in ’t algemeen, aanmerkende, dat gelijk, zints de Verheffing van het Huis van Oranje tot de Erfstadhouderlijke waardigheid, het Opper-Direkteurschap aan Prinse WILLEM DEN IV, zo ook, naa deszelfs aflijvigheid, het zelfde gezag en aanzien aan den tegenwoordigen Stadhouder, Prinse WILLEM DEN V, wierdt opgedraagen; voorts, dat, bij de jongst beraamde schikkingen, de bijzondere Kamers vernietigd zijn, en het algemeen bewind, in zo verre het Genootschap nog in weezen is, overgebragt is na 's Graavenhage, alwaar de Amptenaars, welke tot het waarneemen van zaaken gebezigd worden, hun verblijf houden.
Het Verslag, wegens de opkomst, den voortgang en de onderscheidene lotgevallen der Maatschappije, die inzonderheid opmerking verdienen, luidt aldus.De Oostindische Maatschappij was nog in haaren eerden bloei, als men, hier te lande, om het voortzetten van den handel in de Westindiën begon te denken. JOAN VAN OLDENBARNEVELD, Advokaat van Holland, arbeidde meer dan iemand aan een Ontwerp, om zijn Vaderland de Westersche Schatten, bij die van het Oosten, in den schoot te storten. Van tijd tot tijd, wierden ’er, in den Hage, bijeenkomsten, tusschen hem en de Pensionarissen van verscheiden Steden, gehouden. En schoon ’t hem niet gelukte, voor zijnen jammerlijken dood, de Westindische Maatschappij opgeregt te zien, liet ’s Lands Overheid, zelfs al bij zijn leeven, niet naa, den Overzeeschen handel merkelijk te begunstigen. In ’t Jaar 1615, kreeg elk, die eenige nieuwe Landen ontdekte, vrijheid, om dezelven, vier jaaren lang, alleen, met uitsluiting van alle anderen, te mogen bewaaren. LE MAIRE en SCHOUTEN, staken daar op, in ‘t Jaar 1617, uit Texel in Zee, zeilden voorbij Kaap Verd en de Kaapverdlsche Eilanden, door de Evennagtslijn, en ontdekten, bezuiden de Straat van Mageliaan, eenen nieuwen doortogt, die, zedert, de Straat van le Maire genoemd wierdt. Door deeze Straat, kwamen ze in de Zuidzee, en deeden, in ’t Vaderland te rug gekeerd, bij veelen den lust tot de Vaart op de Westindiën dermaaten opwakkeren, dat men, sterker dan te vooren, van eene Westindische Maatschappij begon te spreeken. WILLEM USSELINKS, een Antwerpsch Koopman, die zich te Amsterdam metter woon hadt nedergezet, bediende zich van de kennis, die hij, onder de Spanjaards verkeererde, van hunne togten na de Westindiën verkreegen hadt, en maakte, met behulp van den Predikant PETRUS PLANCIUS, eene schrander Wiskundige, een Opstel van Streeken en Vaarten door de Zuidzee, zo volkomen, dat veele Steden en bijzondere Kooplieden lugt op den Westindischen handel kreegen.
Even naa het eindigen van het twaalfjaarig Bestand, in ‘t jaar 1621, wierden de zaaken eerst op eenen vasten voet gebragt. Hunne Hoog Mogenden gaven verlof tot het opregten eener algemeene Westindische Maatschappij; aan welken alleen vrijheid verleend wierdt, om op de Afrikaansche Kusten, van den Kreeftskeering af, tot aan de Kaap de Goede Hoop, en in Amerika, van ’t Zuideinde van Terraneuf, tot door de Straaten van Mageliaan of Le Maire , in de Zuidzee, en op de Elanden, tusschen beide gelegen, te handelen, De Maatschappij kreeg ook verlof, om met de Westindische Koningen Verbonden te sluiten, Schanzen en Sterkten te stigten, Volkplantingen op te rigten, Krijgsvolk, onder ’t Opperbeleid van de Algemeene Staaten en den Prins VAN ORANJE, aan te neemen, regt te oefenen, tot halsstraffen toe; en verders alles te doen, wat tot bevordering van haaren handel, in de Landen van haar Oktrooi, strekken kon. De inlaag der nieuwe Maatschappij wierdt op tweeënzeventighonderd duizend Guldens bepaald. Elk, die ’er twaalfhonderd Guldens aandeel in hadt, kreeg regt, om tot de verkiezing van eenen Bewindhebber te stemmen. De bestiering der Maatschappije wierdt bijna op gelijken voet als die der Oostindische gebragt. Men verdeelde het bewind in vijf Kamers, zijnde die van Amsterdam, van Zeeland, van de Maaze, van Noordholland, en van Stad en Lande. In de Kamer Amsterdam wierden vooreerst twintig Bewindhebbers, met den naam van Direkteurs of Bestierders, aangesteld. De andere Kamers verkooren ook een tamelijk getal van Bestierders. Men regtte daarenboven eene Kamer van Negentienen op, in welke altijd één of meer Leeden uit de Vergadering van Hunne Hoog Mogenden afgevaardigd wierden.
De Algemeens Staaten vereerden der Maaschappije drie kloeke Oorlogschepen, welken, nevens de Schepen die zij zelve hadt uitgerust, gevoegd zijnde, onder L’HERMITE en WILLEKEKS, na de Westindiën gezonden wierden. L’HERMITE hadt het op Peru; WILLEKENS op Brazil gemunt. Beide staken ze, in ’t Jaar 1623, in Zee. L’HERMITE hieldt de Streek van LE MAIRE, en Kaap Hoorn voorbij gezeild hebbende, wierp hij ’t Anker in eene Baai, aan welke men zedert den naam van Nassaus Baai gegeeven heelt. Hier voorzag hij zich van eenige verversching, en kwam, met een gedeelte van zijne Vloot, in de Zuidzee. Hij hadt last, om de Spaansche Vloot in Peru aan te tasten. Doch vernemende, dat die, weinige dagen te voeren, reeds vertrokken was, besloot hij een Galjoen en eenige Vaartuigen aan te vallen, die, in de Haven van Lima, gebleeven waren. De aanval was hevig, doch liep niet naar wensch af. Al wat L’HERMITE op deezen togt verrigtte, bestond in ’t verbranden van eenige Spaanche Schepen en het berooven van Gaujaquil in Peru. Zijne Vloot, haaren weg voorbij de Dreven Eilanden neemende, kwam, in ’t Jaar 1625, in 't Vaderland te rug. Willekens was gelukkiger. In de Allerheiligen Baai voet aan land gezet hebbende, overmeesterde hij Sant Salvador, Hoofdstad van eene Landvoogdije in Brazil, en eenige naastgelegene Sterkten. VAN DORT bleef Gouverneur van Sant Salvador, en nam acht Spaansche Schepen, die, onbewust van ’t overgaan der Stad, van hem, door ’t laten waaien der Spaansche Vlagge, verbijsterd waren. In ’t jaar 1625, wierdt Sant Salvador wederom verlooren; doch deeze schade, naa drie jaaren, rijkelijk geboet, door het veroveren der Zilvervloot , van welke de Zeevoogd PIETER PIETERSZOON HEIN zich, op de Kust van Florida, meester maakte. Hij kwam ’er, in ’t begin van ’t Jaar 1628, behouden mede in Holland.
De buit bestondt uit zeven Millioenen en tweehonderd duizend Guldens aan Zilver, drie Millioenen en zeshonderd duizend Guldens aan Koopmanschappen, en vier Miljoenen aan Oorlogs- en Scheepsbehoeften. De voordeelen, te vooren door de Maatschappij in de Westindien behaald, hadden haar bewoogen, om zwaare uitdeelingen te doen. Hier door zouden, dagt men, de Aktien in waarde rijzen. Ook wilde men voor de Oostindische Maatschappij niet wijken. Men hadt al tot twintig en vijfentwintig ten honderd uitgedeeld. Doch nu de Zilvervloot der Maatschappije in handen viel, deelde zij vijftig ten honderd uit. Naa het verlies van Sint Salvador, hadt men zich der zwaare uitdeelingen al beginnen te beklaagen, en men was genoodzaakt geweest, eenen nieuwen inlaag van de Deelgenomen te verzoeken. Schepen, Huizen, Sterkten, Krijgsvolk, sleepten onnoemlijke Schatten weg. De Hoofdsom der Maatschappije wies aan tot honderdëntachig Tonnen Gouds, en de bewindhebbers beslooten, van den nieuwen inlaag niet meer dan ’t Land toen gaf, te weeten zes ten honderd Rente in ’t jaar te betaalen. In ’t Jaar 1630, wierdt ’er wederom eene aanzienlijke Vloot, onder den Admiraal LONK, na Brazil gezonden. Zij maakten zich meester van verscheidene Landvoogdijen in dat Gewest, ’t geene het aanzien der Maatschappije sterk deedt toe neemen. Daarenboven viel haar het welgelegen Eiland Curaçao in handen. Ondertusschen rustten de Spanjaards eene nieuwe Vloot uit, die, onder ’t beleid van den Admiraal TOLEDO, in Zee gezonden wierdt, en vrij wat schade aan de Eilanden, Sterkten en Schepen der Maatschappije deelt. Zij vondt midlerwijl goed de Landvoogdij van Brazil, en het bestier over haare Legers in Westindien op te draagen aan Graave JAN MAURITS VAN NASSAU, Bloedverwant van Prins FREDRIK HENRIK.
Hij trok met omtrent drieduizend Man, uitgelezen Volk, na Bazll. Hij oorlogde voorspoediglijk. ARTISCHOFSKV, een Edelman, die om Sociniaanerij uit Poolen geweeken was, overmeesterde, aan ’t hoofd van een gedeelte van MAURITS Leger, verscheidene Steden, en wierdt van de Maatschappij met eenen Gedenkpenning beschonken. MAURITS zelf nam Openeda in, en stigtte, zes mijlen van die Stad, op eene Rots in Zee, eene Sterkte, die naar hem genoemd wierdt. Vervolgens zonde hij, in ’t Jaar 1638, eenige Schepen na de Noordwestkust van Afrika, om het Kasteel St.George Del Mina, in Guinée, te bemagtigen; dat naar wensch gelukte. De Portugeezen, Spanje afgezwooren, en den Hertog van Bragance, wiens Naazaaten nog op den Troon zitten, tot hunnen Koning gekooren hebbende, slooten, in ’t Jaar 1641, een tienjaarig Bestand met den Staat, en leefden eenigen tijd in Brazil met de Nederlanders in grooten eendragt. MAURITS, die toen minder werk hadt, en de Westindische lugt moede was, besloot na huis te keeren. Hij kwam, in ’t Jaar 1644, met eene rijkgelaadene Vloot in Holland, en wierdt door de Maatschappij, met duure betuigingen van dankbaarheid, van zijn gewigtig Ampt ontslaagen.
De Portugeezen, bespeurende, dat een groot deel van ’t Nederlandsche Krijgsvolk met Maurits na ‘t Vaderland gekeerd was, begonnen de ooren op te steeken, en op ’t hernemen van Brazil te denken. Voor ’t schenden van ’t Bestand was hun, van ’s Pausen wegen, door de Jezuiten, aflaat beloofd. Verraad en geweld dienden hun beide; en eenige Hollanders waren schelmsch genoeg, om verscheidene Steden der Maatschappije aan de Portugeezen te venkoopen. Die snoode handel en eenige Krijgsverrigtingen van weinig belang, wierden, in ’t jaar 1646, van eenen openbaaren Oorlog gevolgd. Men zondt eene Vloot van tweeënvijftig Schepen na Brazil; doch de Portugeezen en en anderen wisten, door slinksche Konstenaarijen, te weeg te brengen, dat ’er niets mede wierdt uitgeregt. ’t Leedt, met één woord, pas tien jaaren, of de Maatschappij was gantsch Brazil kwijt. Nieuw Nederland, dat in ’t jaar 1657 ontdekt wierdt, bragt al te weinig toe, om het verlies van Brazil te boeten. Eenige jaaren daar naa, samen de Engelschen de Sterkten der Maatschappije op het Eiland Goederede in; en vervolgens den steven na Guinee wendende, dreigden ze ‘t Kasteel Del Mina en de gantsche Goudkust te bemagtigen. Dit zou een doodsteek in ’t hart der Maatschappije geweest zijn; doch de Algemeene Staaten voorzagen ’er in, en zonden DE RUITER terstond met twaalf Schepen na de Westindien. Hij overmeesterde, in ’t Jaar 1665, de Sterkte Amsterdam aan het Dorp Klein Kormantijn, en bragt de Engelschen met de Wapenen tot reden. Evenwel overmeesterden zij zedert Nieuw Nederland, dat zij Nieuw Engeland noemden. De Franschen behaalden ook eenige voordeelen in Zuid- Amerika, en benamen, in ’t Jaar 1676, der Maatschappij het Eiland Tabago.
Zo zwaare verliezen hadden de Maatschappij reeds jaaren agter een doen zukkelen. De uitdeelingen waren agter gebleeven, en ’t gereed geld aan Sterkten, Krijgsvolk, enz. gespild. De Deelgenooten verlooren den lust, om den handel te vervolgen. Het oktrooi der Maatschappije was met het Jaar 1671 ten einde geloopen; en de Algemeene Staaten, ziende, hoe alles agter uit liep, vonden niet goed hetzelve te vernieuwen; maar vernietigden de oude Maatschappij , en rigten eene nieuwe op. De oude Maatschappij bevondt zich belast met eene schuld van omtrent zes Miliioenen aan geleende Penningen, van welke zij, t’eenemaal buiten staat zijnde om dezelve af te doen, in zo verre ontheeven wierdt, dat de schuld op dertig ten honderd wierdt gewaardeerd, waar van de oude Maatschappij vier ten honderd in ’t jaar Intrest zou betaalen. De Hoofdsommen der Deelgenooten wierden op vijftien ten honderd gebragt. Tot het voldoen der intresten wierden de Penningen geschikt, die gemaakt zouden worden van ’t geene de nieuwe Maatschappij van de oude over nam; als mede ’t geene de oude Maadschappij nog van den Koning van Portugal te vorderen hadt; en zo dit nog niet toe mogt reiken, zouden de RekognitiegeIden, die de nieuwe Maaschappij van tijd tot tijd invorderde, daar voor verbonden zijn. Verders was de nieuwe Maatschappij in eenen deele voer de schulden der oude aanspraaklijk. Zij kreeg regt, om alleen te mogen handelen, langs de Kusten van Afrika van den Kreeftskeering af, tot op dertig graaden bezuiden den Evennachtslijn, en op alle de tusschen beide gelegene Eilanden, als mede op Isequebo en andere Plaatsen, aan de Kust van Amerika gelegen, en bijzonderlijk op het Eiland Curaçao.
De vaart op alle andere Plaatzen, bij het voorig Oktrooi aan de oude Maatscnappij alleen vergund, wierdt nu voor alle Ingezeetenen van den Staat opengesteld: onder beding nogtans, dat, indien de Oostindische of nieuwe Westindische Maatschappij, zich, voor anderen, in ’t bezit van eenige Plaatzen, buiten ’t Oktrooi, stelden zij de vaart daar op alleen behouden zouden, zo lang zij in ’t bezit bleeven. De Hoofdsom der nieuwe Maatschappij bestond uit de verminderde Hoofdsommen der oude Deelgenooten en Schuldeischers. leder Deelgenoot moest ’er nog vier, en ieder Schuldeischer acht ten honderd bijvoegen, door welke schikking de Maatschappij, in de Jaaren 1674, 1675 en 1676, honderd en twintig duizend Guldens in gereeden gelde ontving, die niet het geen de Schuldeischers hebben moesten, eene Hoofdsom van omtrent zesmaalhonderd en dertig duizend Guldens uitmaakten. De Westindische Maatschappij dus wederom in staat gesteld, is lang in staat gebleeven, schoon haar handel en voordeelen, bij die der Oostindische Maatschappij, op verre na, niet te vergelijken zijn. Haar Oktrooi, dat met het Jaar 1700 ten einde liep, wierdt toen, voor dertig jaaren, en in ’t Jaar 1730 voor nog dertig jaaren verlengd, die met het einde van ’t Jaar 1760 zouden verstreeken zijn. Bij deeze laatste vernieuwing, wierdt de Vaart en Slaavenhandel op de Afrikaansche Kusten, onder zekere voorwaarden, voor elk opengesteld. Alleenlijk wierdt hier eene Streek van zestig mijlen, van de Kaap Apollonia tot aan Rio de la Volta, van uitgezonderd. Doch in den Jaare 1734, wierdt aan de Onderdaanen van den Staat ook vrijheid gegeeven, om op deeze streek van zestig mijlen, geduurende den tijd van twintig jaaren, te handelen. De schepen, die van bijzondere Handelaars na de Afrikaansche Kusten gezonden worden, mogen niet langer dan honderdëntwintig voeten zijn. Men mag ’er met geene Fluitschepen op vaaren. De schepen betaalen voor rekognitie aan de Maatschappij, naar dat ze groot zijn. Een schip van zeventig voet over steven en daar onder, dat op vijfenveertig Lasten gesteld wordt, betaald drieduizend Guldens. Grootere schepen betaalen van de eerste vijfenveertig Lasten ook drieduizend Guldens, en van de overigen, zestig Guldens ieder Last. Met het betaalen van deeze Rekognitie zijn de schepen vrij van alle inkomende en uitgaande regten. Zij mogen de in Afrika gekogte Slaaven vrij op Curaçao en verdere Plaatzen in Amerika verkopen, uitgezonderd in Suriname, Isequebo en Berbice, alwaar de Maatschappij alleen den Slavenhandel drijft.
De Westindische Maatschappij is in vijf Kamers verdeeld; Amsterdam, Zeeland, de Maas, het Noorderkwartier en Groningen en Ommelanden. Amsterdam bestiert vier negende deelen der Maatschappije, Zeeland twee negende, en de andere drie Kamers ieder één negende deel. Bij het opregten der nieuwe Maatschappije, behielden de Provinciën en Steden, daar geene Kamers zijn, het regt, om zo veele Bewindhebbers aan te steilen, ab zij in de oude Maatschappij gehad hadden: en ieder Provincie, die honderdduizend Guldens inlag, kreeg insgelijks het regt, om eenen Bewindhebber aan te stellen. De Bewindhebbers behouden hun Ampt al hun leven. Zo ’er een Bewindhebbers plaats open valt, worden ’er door de overige Bewindhebbers en Hoofddeelgenooten, drie Hoofddeelgenooten benoemd, uit welken, de Overheden der Steden of de Afgevaardigden der Staaten eenen, tot Bewindhebber kiezen. Niemand mag te gelijk Bewindhebber der Oost- en Westindische Maatschappijen zijn. Een Hoofddeelgenoot ter Kamer Amsterdam moet ten minsten vierduizend tweehonderd Guldens aandeel in de Maatschappij hebben. In de drie volgende Kamers, kan men met achtëntwintighonderd Guldens bestaan. Het aandeel, dat men ter Kamer van Stad en Linde hebben moet, om een Hoofddeelgenoot te zijn, is aan de bepaalingen van de Staaten dier Provincie overgelaaten. De Hoofddeelgenooten hebben regt om, in ieder Kamer, eenen Bewindhebber, op eigen gezag aan te stellen, dien zij ook wederom afzetten konnen. Zij benoemen, daarenboven, in de drie voornaamste Kamers, eenen President, Vice-President en eenige andere Leden van hun Kollegie.
De Kamer Amsterdam bestaat tegenwoordig uit zeventien Bewindhebbers; tien van wegens die Stad; drie uit de Steden Haarlem, Leiden en Gouda, en vier uit de Provinciën Gelderland, Utrecht, Friesland en Overijssel. De Bewindhebbers, uit de bijzondere Provincien en Steden, worden, naar 't goedvinden van hunne Meesters, verwisseld. De Hoofddeelgenooten hebben bij deeze Kamer eenen President, eenen Vice-President, twee Rekenmeesters en eenen Scriba of Schrijver. Ook onthoudt zich te Amsterdam ean Advokaat der algemeene Maatschappij.
De Kamer Zeeland wordt door elf Bewindhebbers bestierd, onder welken ’er één is, van wegen de Hoofddeelgenooten. Deezen hebben ’er ook eenen President, eenen Vice-President, vier Rekenmeesters, onder welken ’er twee wegens Vlissingen en Veere zijn, en eenen Scriba.
De Kamer op de Maaze bestaat uit zeven Bewindhebbers, eenen der Hoofddeelgenooten daar onder begreepen. ’t Kollegie der Hoofddeelgenooten heeft hier ook zijnen President, Vice-President, twee Rekenmeesters en eenen Scriba.
De Kamer van 't Noorderkwartier wordt tegenwoordig door negen Bewindhebbers bestierd; twee wegens Hoorn, twee wegens Enkhuizen, twee wegens Alkmaar, één wegens Edam, één wegens Monnikendam en één wegens Medenblik.
De Kamer van Stad en Lande heeft nu zeven Bewindhebbers, die alleenlijk om de veertien dagen des Donderdags ‘s middags ten één uur, te Groningen, bijeen koomen.
De Wedde der Bewindhebberen met malkanderen is op tien ten honderd, van de uitdeeling, die zij doen, bepaald, mids dat die tien ten honderd niet boven de zestig duizend Guldens beloopen. De Rekenmeesters en Hoofddeelgenooten genieten twee derden deelen van ’t geene een Bewindhebber geniet. De Kamer van Stad en Lande trekt een negende deel van de gemelde tien ten honderd, dat, volgens het goedvinden van de Staaten dier Provincie, verdeeld wordt.
De gewigtigste zaaken der Maatschappije worden door de Vergadering van Tienen afgedaan. Zij besluit, hoe veele Schepen men afzenden zal en werwaards. Deeze Vergadering bestaat uit vier Bewindhebbers van Amsterdam, twee van Zeeland, één van de Maaze, één uit het Noorderkwartier, één van Stad en Lande en één Lid uit de Vergadering der Algemeene Staaten. Zo ’er verschil in de Kamer van Tienen valt, en hetzelve niet bij overstemming afgedaan wordt, moet het aan de uitspraak van Hunne Hoog Mogenden verbleeven worden. De Hoofddeelgenooten mogen hunnen Bewindhebber ter Kamer Amsterdam, onder de vier Amsterdamschen, en hunnen Bewindhebber ter Kamer Zeeland, onder de twee Zeeuwsche Bewindhebbers in de Vergadering van Tienen zenden, en elk eenen Rekenmeester toevoegen, om hun met zijnen raad te dienen. De Bewindhebber en Rekenmeester der Hoofddeelgenooten van Amsterdam zijn gehouden, den Hoofddeelgenooten van het Noorderkwartier en van Stad en Lande, en de Bewindhebber en Rekenmeester der Hoofddeelgenooten van Zeeland, den Hoofddeelgenooten van de Maaze kennis te geeven van het geene ter Vergadering van Tienen verhandeld is; zo verre het hun medegedeeld mag worden. De Vergadering van Tienen wordt, beurt om beurt, nu zes jaaren te Amsterdam, en dan twee jaaren te Middelburg in Zeeland gehouden. De Bewindhebbers der Westindische, voeren zo wel als die der Oostindische Maatschappij, den titel van Edele Heeren.
De Westindische Maatschappij bezit tegenwoordig eenige Plaatzen van aangelegenheid, in Afrika en Amerika, in Afrika heeft zij twee voornaame Sterkten op de Guineesche Goudkust, Del Mina, of St. George del Mina en Nassau, nevens eenige anderen van minder aangelegenheid. In Amerika bezit zij Curaçao, St. Eustatius en eenige andere kleine Eilandjes, benevens de Volkplanting Isequebo. Van de Volkplanting Suriname bezit de Maaischappij niet meer dan een derde gedeelte, gelijk elders reeds door ons is aangemerkt. Op alle deeze plaatzen heeft de Maatschappij Gouverneurs, Bevelhebbers en Bestierders van haren
Handel aangesteld, en de Regeering is ’er bijna op gelijke wijze als in Oostindiën, geschikt.
Guinee is een groot Landschap, in ’t Noordwesten van Afrika; dat ten Noorden aan Nigritie, ten Oosten aan Abissine, en ten Zuiden aan het Land der Kaffers grenst. Men verdeeldt het in Opper- en Neder-Guinée. Neder-Guinée is bij den naam van Kongo bekend. In Opper-Guinée heeft men, behalven de Koningrijken Juda, Ardres en Benin, de Goud-, Tand- en Slaavenkust, alwaar de voornaamste handel gedreeven wordt. De Europiaanen hebben zich, langs de Goudkust, nedergezet. De twee voornaamste Vestingen, die ’er de Westindische Maatschappij heeft, hebben wij reeds genoemd. De Vesting St. Gcorge del Mina heeft vier Batterijen van binnen, en één in het Buitenwerk. Zij is op eene Rots gebouwd, en van twee Graften voorzien, welken met Regenwater gevuld zyn. Bij de Vesting is een klein Vlek, dat den naam van Mina voert. De Sterkte Nassau, die zomtijds ook wel Moure, naar een nabij gelegen Vlek, genoemd wordt, legt beoosten Del Mina. Zij is omtrent vierkant; doch van vooren wat breeder dan van agteren gebouwd. De verdere Sterkten en Handelplaatzen dr Maatschappije zijn ’t Fort Sr. Antoni te Axins, Hollandia bij Pocquesoe, Dorothea te Akoda, Balestein te Boutry, Witsen bij Tokarari, Oranje te Sakonde. St. Sebastiaan te Chama, Vredenburg te Kommanie, Koenraadsburg te St. Jago, Amsterdam bij Kormantijn, Lijdzaamheid te Apam, de Goede Hoop te Bakoe, en Crevecoeur te Akra.
De voornaamste Koopmanschappen, die de Maatschappij van Guinée brengt, zijn Goud, zo wel in Staaven als Stofgoud, en Olifantstanden. Zij drijft, langs deeze Kusten, daarenboven sterken handel in Slaaven, die na Amerika gevoerd, en aldaar aan de Spanjaards en Portugeezen verhandelt, of in de Nederlandsche Volkplantinge gebruikt worden. Men betaalt van zestig tot tachtig Guldens en zomtijds meer voor een Neger, die van achtien tot dertig jaaren oud is. Doch deeze betaaling geschiedt in Koopmanschappeij, die daar te Lande getrokken zijn, als Yzer, Spijkers, Linnen, Papier, Koperen Ketels en Bekkens, en Brandewijn of andere sterke dranken, daar de Negers zeer graag naa zijn. Ingevolge van het laatste Oktrooi der Maatschappije, is zij gehouden, zo lang dat Oktrooi duurt, jaarlijks ten minden tweeduizend vijfhonderd Slaaven op Suriname te leveren, en die daar , bij openbaare opveilinge, aan den meestbiedenden te doen verkoopen. Het Goud van Axim wordt voor het fijnste gehouden. Het is van tweeëntwintig en drieëntwintig Karaaten. Dat van Fetu valt het grofst. Tot den handel van het Stofgoud, wordt meer dan gemeene bekwaamheid vereischt. De Mooren doen ’er kleine Stukjes Koper onder, die zij Quaquara noemen. Zomtijds smelten ze dezelven wel onder het Stofgoud , wanneer de vervalsching nog moeijelijker te merken is. De Maatschappij heeft hier een Meester Bergwerker aangesteld, die vier knegts onder zich heeft, om Mijnen te ontdekken en in dezelven te arbeiden. De Tandenkust levert de schoonste Olifantstanden van gantsch Afrika uit: en ’t is niet ongemeen Tanden aan te treffen, die tweehonderd ponden haalen konnen. Men weet, dat de Olifantstanden het Ivoor zijn, dat tot veelerlei gebruik dient. De Maatschappij laat hier te Lande de Tanden van gelijke zwaarte bij malkanderen schieten, en veilt ze bij koopen van omtrent zeshonderd ponden op.
De Regeering der Guineesche Kust, zo verre de Maatschappij zich op dezelve gevestigd heeft, wordt door haar toevertrouwd aan eenen Direkteur-Generaal, die den titel van Zijne Edelheid voert, en wien men eenen Raad, bestaande uit den Fiskaal, de Opper-Kooplieden, en zomtijds nog éën of twee Persoonen meer heeft toegevoegd. De Regt- en Regeeringszaaken worden bij deezen Raad afgedaan, in welken egt er de Direkteur het meeste gezag heeft. De Bedienden, welken de Maatschappij hier heeft, zijn eenige Opperen Onder-Kommizen of Kooplieden, Assistenten en Boekhouders. Ook is ’er een Pakhuismeester-Generaal. Een Predikant is ’er aan het Kasteel St. George del Mina, die rang heeft naast den Direkteur-Generaal.
Curaçao, een Eiland, in de Noordzee, benoorden Terra Firma en het Landschap Venezuela geleegen, is niet grooter dan tien mijlen in de lengte, en omtrent vijf in de breedte. Men heeft ’er twee Havens. De voornaamste is aan de Zuidoostzijde van het Eiland, daar eene braave Stad en eene sterke Vesting bij gestigt is. Men heeft op Caraçao eenige Suikerplantaadjen aangelegd. Doch dat Eiland is min te waardeeren, om het geene het uitlevert, dan om dat het zeer bekwaam is, om van daar met de Spanjaards, langs de vaste Kust, te handelen. Men zendt 'er jaarlijks verscheidenn schepen heen, die ‘er verscheidenerlel Lijwaaten , Wollen en Zijden Stoffen, Specerijen, Kanten, Passementen, Touwwerk, Buskruid en veelerlei andere goederen ca toe voeren. Zij brengen Goud, gemunt Zilver, Cacao, Huiden, Indigo, Verwhout, Suiker, Tabak, Schildpad of Karet en veelerlel andere Waaren wederom te rug. Men heeft eene Gereformeerde Kerk op Curaçao, de van éénen Predikant wordt bediend. De Gouverneur van Curaçao en de onderhoorige Eilandjes voert den titel van Edelen Agtbaaren Heer. Hij zit voor in den Raad, die uit acht Persoonen, behalven den Fisciaal en Sekreraris, bestaat. Men heeft vijf Kommissarissen van kleine zaaken op Curaçao. Het Krijgsvolk staat 'er onder eenen Kapitein-Luitenant. Ook heeft men ’er eene Burger-Kompagnie. De Maatschappij houdt eenen Faktoor op de vaste Kust aan de Baai van Curaçao. Zij heeft haare Kommandeurs op de Sterken Beekenburg en Juan Pedro, en op de Eilanden Bonnaira en Euronea, ter wederzijde van Curaçao gelegen.
St. Eustatius is één van de Voor-Eilanden ven Amerika, ten Noordwesten van ’t St. Kristoffel, en ten Zuidoosten van het Eiland Saba gelegen. Men getuigt, dat het niet boven vijf mijlen in den omtrek haalen kan. Het gantsche Eiland is eigentlijk niet anders dan een Berg, die zich in ’t midden, in de gedaante van een Suikerbrood verheft. De Maatschappij heeft ’er eene Sterkte laaten bouwen. Ook is er ééne Gereformeerde Kerk, die van éénen Predikant wordt bediend. Men plant ’er veel Suiker en Tabak. Ook worden ér gedroogde huiden van daan gehaald. De Maatschappij verhuurt haare Plantaadjen op dat Eiland, voor een zeker getal van jaaren, aan bijzondere Handelaars. De goederen, die men ’er heenen zendt, zijn de zelfden, als die na Curaçao en elders gebragt worden.
Isequebo is eene Volkplanting aan eene Rivier van den zelfden naam, in het Landschap Guiana, in Zuid-Amerika. De Maatschappij, die dezelve aangelegd heeft, moedigde voor veele jaaren een iegelijk aan, om zich aldaar metter woon neder te zetten, en Suiker te planten: en zedert heeft men ’er ook Suiker van daan gebragt. Die op zijn eigen kosten, landwaards in trekken wil, om Mijnen te ontdekken, kan deswegen onderrigting, bij de bijzondere Kamers der Westindische Maatschappije, bekoomen. Op Isequebo is eene Gereformeerde Kerk, die van éénen Predikant wordt bediend.
Schoon de Maatschappij ook nog eenige Schepen voor haare eigene Rekening na Afrika en Amerika zendt, trekt zij egter haar meeste voordeel van de Rekognitiegelden, die haar van de bijzondere Handelaars betaald worden. Zedert dat de handel op Afrika opengesteld is, worden alle de Plaatzen, die de Maatschappij bezit, van bijzondere Koopvaarders bezogt. Voor veele jaaren, heeft de Maatschappij schepen ter Walvischvangst uitgezonden, op de hoogte van omtrent tweeëndertig of drieëndertig graaden, Zuiderbreedte. Hier onthoudt zich veel Walvisch; doch hij valt zo klein, dat men ’er wel zestig sluks in een schip kan laaden. De Maatschappij heeft, egter, zedert deeze onderneeming gestaakt, alzo de voordeelen de kosten niet konden goed maaken.
De Maatschappij doet geene geregelde jaarlijksche uitdeeling aan de Houders der Aktien. Zomtijds verloopen ’er wel twee of drie jaaren, eer zij iets uitdeelt. De uitdeeling, die zij, zedert haare vernieuwing, tot nu toe, gedaan heeft, kan door een niet veel boven twee en eea half ten honderd jaarlijks haalen. Deeze geringe uitdeeling en eenige andere toevallen, hebben de waarde van haare Aktien merkelijk doen minderen; zo dat men zedert eenigen tijd nog geen veertig voor ieder honderd Guldens van de Hoofdsom maaken kan. Om de waarde der Aktien te doen rijzen, wendt de Maatschappij poogingen aan, om de zelve vrij van Verpondingen te doen verklaaren.