Zoon van eenen Kapitein in dienst der Algemeene Staaten, wierdt gebooren te Gorichem, in den Jaare 1627. Vermits de zucht tot de Teken- en Schilderkunst zich in hem al vroeg openbaarde, volgde de Vader deeze roeping der natuure, en besteedde zijnen Zoon bij DIRK GOVERTSZ, een vermaard Portretschilder in de gemelde Stad, om door denzelven in de beginzels der Tekenkunst te worden opgeleid.
Dit geschiedde reeds op zijn achtste jaar. Zijn volgende meester was JAN BOT, een vermaard Schilder te Utrecht. Geduurende deeze leerjaaren, maakte VERSCHUUR zeer gelukkige vorderingen, en ontwikkelde zich in hem, meer en meer, de zucht om na hooger volkomenheid te streeven. Veel hadt hij gezien, en nog meer bij gerugt vernomen van de Kunststukken, welke Italië bevatte. Derwaarts dan ondernam hij eene reize, om, naar de bekoorlijke meesterstukken, zijn vernuft en penseel te vormen. Te Rome bezogt hij vlijtig de Schilder-Akademiën. Om zijne zucht tot het naatekenen van Oorspronklijke Stukken te voldoen, doorreisde hij het kunstkweekend Gewest; tekenende, ginds en elders, inzonderheid de puinhoopen van vermaarde Gebouwen der Aloudheid. Ook bezogt hij verscheiden Steden, inzonderheid Florence en Venetie; in welke laatste Stad zijn Penseel, en daarenboven zijn persoon, van wegen zijn beschaafd en geschikt gedrag, zeer geagt was. Naa tien jaaren uitlandigheids, besloot hij tot de wederreize na zijn Vaderland; neemende, ten dien einde, zijnen weg over Parijs. Doch in die Stad den Zoon van eenen Amsterdamschen Burgemeester, op deszelfs reize na Italië, ontmoetende, bewoog hem deeze om nevens hem derwaarts te rug te keeren. Dit geschiedde, en vertoefde VERSCHUUR alzo nog drie jaaren in het gemelde Gewest. Ten einde van dezelve kwam hij in zijne Geboortestad te rug, in den Jaare 1662. Thans zette hij zich neder tot het houden van een bepaald verblijf, en om in de oeffening zijner kunst een bestaan te vinden; waar in hij ook gelukkig slaagde. Het afbeelden van Legers en Veldslagen was een tak der kunst, waar toe de zucht en bevoegdheid van VERSCHUUR zich inzonderheid bepaalde.
Om ‘t een en ander verder aan te kweeken, volgde hij, in de Jaaren 1672 en 1673, het Leger van den Staat. Zints dien tijd waren de voornaamste vrugten van zijn penseel, Legerplaatzen, Veldslagen, Slagvelden, alles met in agtneeming van eene naauwkeurige oplettendheid op alles, ‘t geen bij dezelve plaats heeft. Door de hooge sommen, voor welke hij zijne Stukken, vooral te Amsterdam, in ’s Graavenhage en te Utrecht, verkogt, als mede door zijn goed verstand en geregeld gedrag, klom VERSCHUUR zo hoog in aanzien, dat hij tot Lid der Regeeringe in zijne Geboortestad verkoozen wierdt. Welke eer hij evenwel niet aannam, dan onder uitdrukkelijk beding, dat hem, tot het oeffenen zijner kunst, de vrijheid zou gelaaten worden.
Een ongelukkig voorval maakte een ontijdig einde van zijn leeven. Op zekeren tijd zich te scheep begeeven hebbende, wierdt het Vaartuig, niet verre van Dordrecht, door eene schielijk opkoomende onweersbui, om verre geslagen, en vondt VERSCHUUR aldus zijn einde, in den Jaare 1690, het drieënzestigste zijns ouderdoms.
Zie DE PILES, Vie des Peintres; HOUBRAKEN, Schouwburg.