Bij deezen naam wierdt, aan het einde der jongstverloopene Eeuwe, voornaamelijk in Zeeland, bekend, eene gezinte van Christenen, die hunnen naam ontleenden van zekeren JACOB VERSCHOOR, gebooren te Vlissingen. Als beoeffenaar der Godgeleerdheid, maakte hij veel werks van de schriften van JOANNES COCCEJUS, en was de kenmerkende begrippen diens beroemden mans toegedaan. Doch alzo hij, nevens die der Godgeleerdheid, zich ook op de kennis der Wijsbegeerte toeleide, volgde hij in deezen de leerwijze van den godverzaakenden BENEDICTUS DE SPINOSA.
Op zo ongelijkslagtige beginzels, bouwde VERSCHOOR een ontwerp van Godgeleerdheid; ‘t welk, ondanks deszelfs wanschapenheid en bijsterzinnigheid, veele naavolgers vondt. Met een anderen naam, dan dien van hunnen Stigter ontleend, lieten zij zich ook Hebreeuwen noemen, uit hoofde van den ijver, met welken zij allen, zonder onderscheid van jaaren of sexe, zich op de kennis der Hebreeuwsche taale toeleiden. Even als de Hattemisten, zijn deeze luiden bijkans uitgestorven, en genoegzaam niet verder dan in de Geschiedenissen bekend.Zie J. L. MOSHEIM, Kerklijke Geschiedenissen.