gebooren in Groningerland, en, van wegen dat Gewest, Afgevaardigde ter Vergaderinge van de Algemeene Staaten, ten tijde wanneer men, in den Jaare 1661, over het voortzetten van den Oorlog of het sluiten van den Vrede met Portugal, in onderhandeling was. Volgens besluit der Staaten van Stad en Lande, en den last, diensvolgens, hem opgedraagen, was hij gehouden, ter Hooge Staatsvergaderinge, tegen het sluiten van den Vrede te stemmen.
Nogthans overtradt hij dien last, en voegde zich bij de Provinciën Holland, Utrecht, Friesland en Overrijssel, die zich voor den Vrede verklaarden: weshalven dezelve, in de maand Augustus, geslooten en getekend wierdt. Groot misnoegen behaalde hier door SCHUILENBURG bij zijne Lastgevers; tegen wier vervolgingen hij zich evenwel, een tijd lang, wist te dekken, met het gezag van Holland. ’t Welk, evenwel, niet beletten konde, dat hij, naa verloop van eenigen tijd, van zijne Ampten wierdt verlaaten. Onrustig van inborst en heerschzuchtig van aart zijnde, wist SCHUILENBURG zich kwaalijk te schikken tot het bedrijvelooze leeven. Ter gelegenheid van een geschil, tusschen de Heeren van de Ommelanden en die van de Stad, waren de gemoederen thans eenigzins opgezet, en, uit dien hoofde, voor het afgezette Staatslid, de tijden niet ongunstig tot het aanwenden van poogingen tot herstel. Eerst vervoegde zich SCHUILENBURG bij verscheiden Burgemeesters en Raaden der, Stad, met beloften en geschenken, dezelven tragtende over te haalen om zijne herstelling te bevorderen. Niet zeer gelukkig slaagde hij hier in zijne onderneeming: weshalven hij de toevlugt nam tot de Bouwmeesters en Oldermans of Overlieden der Gilden. Naa alvoorens, bij deeze, zijn beklag gedaan te hebben, over het onregt, tegen hem gepleegd, in de ontneeming van zijne Ampten en Waardigheden, begon hij breed uit te meeten verscheiden misbruiken, in de Regeering ingesloopen, strijdig met de Grondwetten, en de Vrijheden en Voorregten der Burgeren, en die, gevolglijk, herstelling noodig hadden. Deeze opstooking hadt de bedoelde uitwerking.
De Burgerij, van de aangevoerde redenen de lucht gekreegen hebbende, en tot de vereischte hoogte zijnde opgewonden, liep eerlang te wapen, en vervoegde zich, met Verzoekschriften, bij de Regeering; die, van wegen de zwakheid der Krijgsbezettinge, in vergelijking der gewapende Burgers, zich genoodzaakt vondt te bukken, en de begeerde herstelling in te willigen. Doch, daar het SCHUILENBURG voornaamelijk om te doen was, de Gemeente liet zich niet te vrede stellen, voor dat de Akte, bij welke hij tot de Regeering onbekwaam was verklaard, zo veel de Stad aanging, was ingetrokken. Dit deedt hem de hoop opvatten, in zijne waardigheden, eerlang, te zullen hersteld worden. Doch in deeze verwagting wierdt hij te leur gesteld.
Zints het bedaaren der jongste opschuddingen hadt de Regeering der Stad haar gezag hervat, en SCHUILENBURG, welken zij verdagt hieldt van een ontwerp tot nieuwe beweegingen, door twee Soldaaten, in zijn huis doen bewaaren. Volgens den eisch der Ommelander Heeren, die op den kwaadstooker fel gebeeten waren, zoude de Raad der Stad nu hebben moeten overgaan tot het stellen van Regters, om zijne zaak nader te onderzoeken, en hem ter straffe te vorderen. Doch de Wethouderschap, weetende dat SCHUILENBURG een talrijken aanhang hadt, en, uit dien hoofde, voor nieuwe opschuddingen vreezende, wierdt hier door van strenger maatregelen te rug gehouden.
Onder dit alles hadt men zeer heimelijk aan de versterking der Bezettinge gearbeid, met kennisse van Prinse WILLEM VAN nASSAU, Stadhouder van Friesland en Groningen. Naa dat Zijne Doorluchtigheid in de Stad was gekoomen, en zich aan ’t hoofd der gewoone Bezettinge hadt gesteld, zag men, onverwagt, een goed getal Knegten en Ruiters de Stad binnen trekken, en zich van de voornaame Posten en Wagthuizen meester maaken. Duidelijk begreep nu SCHUILENBURG het gevaar, welk hem boven ’t hoofd hing. Den Stadhouder hadt hij niet op zijne zijde, en, van dit veelvermogend steunzel ontbloot, zag hij zijnen naderenden val. Zijn verblijf in de Stad dus niet veilig oordeelende, stak hij zich in Vrouwengewaat, ontliep zijne Wagters, en verliet met een de Stad. Eerst begaf hij zich na Bremen, en van daar na Munster; welks Bisschop hem vervolgens zijne bescherming toezeide en in dienst nam.
Ter goeder uure, tot zijne lijfsbehoudenisse, was SCHUILENBURG uit Groningen geweeken. Zo ras eenige noodige verrigtingen, welke vooraf moesten gaan, zulks geheugden, wierden over hem achttien Gedeligeerde of Gemagtigde Regters, uit de Stad en de Ommelanden, aangesteld, welke, ten overstaan van den Stadhouder van het Gewest, de zaak der Gevlugten zouden onderzoeken, en daar over uitspraak doen. ’t Liep aan tot den dertigsten December des Jaars 1663, eer het Vonnis over hem geveld wierdt. Verscheiden misdaaden wierden hem in hetzelve ten laste geleid, onder andere, „dat hij oorzaak was geweest van den oploop, de plonderingen en de onwettige Regeeringsveranderinge in den Jaare 1657, en daar voer eene groote somme gelds hadt getrokken; dat hij ’s Lands penningen verkort, en, tegen zijnen Eed, giften en gaaven hadt ontvangen; dat hij, in de onderhandeling met Portugal, aangegaan was tegen zijnen last, ten nadeele van den Staat en van de Westïndische Maatschappij, en dat hij, door zijne drift om den Vrede te sluiten, niet tegenstaande ’er twee aanzienlijke Provinciën tegen stemden, zo veel in hem was, den heilzaamen eendragt van den Staat gezogt hadt te verbreeken; dat hij het voorstel van Holland, raakende de onder handeling met Portugal, hadt doen drukken en verspreiden, en de Staaten van Stad en Lande, zijne Meesters en Lastgeevers, in zekere zijne gedrukte Verhandeling, schamperlijk hadt doorgestreeken; dat hij, laatstelijk, met de Bouwmeesters en eenige Gemagtigsten uit de Gilden, hadt zamengespannen, en, door oproer, den Raad gedwongen om hem te herstellen, bij welke gelegenheid hij tevens hadt gesnoefd, dat hij het leeven van eenige Heeren uit de Regeering in zijne handen hadt.”
Om alle deeze misdaaden wierdt SCHUILENBURG, bij Vonnis der Regteren, veroordeeld om onthalsd te worden, zo dra men hem in handen zoude bekoomen. Bij mangel hier van, maakte men, met het ander gedeelte van zijn Vonnis, inhoudende Verbeurdverklaaring van alle zijne goederen, terstond eenen aanvang. SCHUILENBURG bleef, zedert, in dienst des Bisschops van Munster, trekkende zijnen haat zo verre, dat hij een vijand des Vaderlands wierdt, en zijnen nieuwen Meester, toen deeze aan den Staat den Oorlog hadt verklaard, de hand boodt tot het veroveren van verscheiden Plaatzen en Sterkten, ja zelf hem eenen aanslag op de Stad Groningen aanraadde; die, egter, geenen voortgang hadt.
Zie AITZEMA.