Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Schotlerus

betekenis & definitie

SCHOTLERUS, (JOANNES) bekleedde het Predikampt in de Overijsselsche Stad Kampen, ten tijde als het Sijnode te Dordrecht vergaderd was. Zijne Amptgenooten waren WESHARD VOSKUIL, THOMAS GOSUINUS en ASSUERUS MATTHISIUS.

Alle deeze stonden in de gevoelens der Remonstranten, vooral de twee laatstgenoemden, welke, des wegen, voor de Kerkvergadering, gedagvaard waren. Merkelijke oneenigheid ontstondt hier uit, in de straks gemelde Stad, en rees dezelve zo hoog, dat men te raade wierdt, de zaak voor het Sijnode te brengen. Ten dien einde vertrokken na Dordrecht eenige Afgevaardigden der Gemeente te Kampen, aan ’t hoofd van welke zich bevondt JOANNES ACRONIUS, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, die de afgezonderde Contraremonstranten, te Kampen, thans, bij leening, bediende. Zij waren voorzien van voorschrijven van Prinse MAURITS, en hadden gehoor in de Kerkvergadering, op den negentienden December des Jaars 1618. De Hoogleeraar ACRONIUS voerde het woord. Hij leide den gemelden Predikanten verscheiden stukken ten laste, onder anderen, dat ze nieuwe leeringen ingevoerd, oproerige predikatien gedaan hadden om de Gemeente op te stooken, door hunne boekjes en tafereelen de Kerk schandelijk beklad hadden, en zich toeleiden om de Gemeente van de waare Gereformeerden afkeerig te maaken, zo dat men, zomtijds, hoorde spreeken van dezelve wederom uit de Kerken en uit de Stad te werpen.

Hij besloot zijne aanklagt met een verzoek aan het Sijnode, om de Gemeente in haaren nood te hulpe te koomen, en de vier Predikanten van hunne Ampten te verlaaten. Naa deeze beschuldigingen gehoord en overwoogen te hebben, besloot het Sijnode, onzen SCHOTLERUS, nevens zijnen Amptgenoot VOSKUIL, insgelijks voor de Vergadering te dagvaarden. Eer de dagvaardiging wierdt in ’t werk gesteld, besloot men, de Wethouderschap van Kampen, uit naam van het Sijnode, schriftelijk te verzoeken, zij wilde de Gereformeerde Kerken haarer Stad, tegen allen overlast, beschermen, en haare twee Predikanten belasten, om het Volk, met hunne scheldpredikatien, tegen die Kerk niet langer op te hitzen, maar zich stil en vreedzaam te gedraagen. Twee brieven, van de Regenten der meer genoemde Stad, kwame, eerlang, hier op tot antwoord. In den eersten beloofden zij, te zullen zorge draagen, dat de Gereformeerde Gemeente, in hunne Stad, het gevoelen der Contraremonstranten toegedaan, van haare partijen niet verongelijkt of gesmaad zoude worden; ten welken einde zij hunne Predikanten vermaand hadden, het volk tegen die Gemeente niet op te stooken. In den anderen brief verzogten zij, dewijl het Sijnode hunne Leeraars SCHOTLERUS en VOSKUIL gedagvaard hadt, en de Gemeente alle haare Predikanten niet te gelijk konde missen, de punten van beschuldiginge aan deeze twee over te zenden, om dezelve schriftelijk te kunnen beantwoorden.

Ten zelfden oogmerke schreef ook de Kerkenraad eenen brief aan het Sijnode. Doch beider verzoek wierdt, bij de meerderheid, van de hand geweezen, en tevens beslooten, SCHOTLERUS, nevens zijnen Amptgenoot, voor de Kerkvergadering te ontbieden. In antwoord, op het opontbod, zondt de eerstgemelde eenen brief, waarin hij zich verontschuldigde van de verschijninge, uit hoofde eener krankte, van welke hij was aangetast. Thans wierdt zijne zaak eerst aan eenige Gelastigden aanbevolen, en vervolgens in het volle Sijnode overwoogen. De Heeren Politijken waren van oordeel, dat hij in zijnen dienst moest geschorst worden. Alle de Leden der Vergaderinge vielen hun toe, uitgenomen de Afgevaardigden van Bremen; in een wijdloopig geschrift, welk zij overleverden, raadden zij zagtere middelen aan; wordende, egter, hier omtrent, door den vermaarden GOMARUS, openlijk wedersproken.

Veel viel hier over te doen in het Sijnode, en gaf deeze verscheidenheid van begrippen aanleiding tot langduurig over en weder spreekens. Nogthans ging men voort met de schorzing; die, eerlang, van eene geheele afzetting van zijn Ampt gevolgd wierdt, met aanschrijving aan de Magistraat van Kampen, om in zijne plaats een anderen bekwaamen en rechtzinnigen Leeraar te beroepen.Zie G. BRANDT, Hist. der Reformatie.

< >