RYNHUIZEN, eene Ridder-Hofstad, gelegen in de straks gemelde Ambagtsheerlijkheid, eertijds het Huis te Jutfaas, of ook wel het Huis ten Rhijn genaamd. Het is een der oudste Gestigten van het Gewest, naardien men reeds zo vroeg, als in den Jaare 1165, eenen TIHEODORICUS DE JUDEFAX, of DIRK VAN JUTFAAS, als eigenaar daar van vermeld vindt.
Door huwelijk van eene Erfdogter, uit het Geslagt der Heeren van Jutfaas, met eenen mansoir van het Geslagt van VAN RYN, wierdt het Huis, veele jaaren, bezeeten door eigenaars van laatstgemelden naame; ten behoeve van eenen van deeze, wierdt het, nevens veele andere Heerlijke goederen, in den Jaare 1536, door de Edele Mogende Heeren Staaten des Lands van Utrecht, voor eene Riddermaatige Hofstede verklaard. GERRIT VAN RYN van Jutfaas, in de maand Augustus des Jaars 1568, zonder kinderen overleeden zijnde, stelde tot erfgenaame van het Huis zijne Zuster JOHANNA VAN RHYN van Jutfaas; die, insgelijks kinderloos zijnde, tot erfgenaame hadt haare Nicht WILHELMINA VAN RIEBEEK. Deeze verkogt de Ambagtsheerlijkheid Rijnhuizen aan den Heere NIKOLAAS DE MALAPERT; doch de Ridder-Hofstad van dien naam van den verkoop uitzonderende, gelijk in het bovenstaande Artikel is aangemerkt, bleef zij Vrouwe van dezelve, tot in den Jaare 1620, wanneer daar van Kooper wierdt HENDRIK VAN TUYL van Serooskerken; welke tot opvolger hadt, in den Jaare 1628, zijnen Zoon, Jonkheer REINOUD VAN TUYL van Serooskerken. De eenige is deeze, ons bekend, die, van wegen de Ridder-Hofstad, in het Lid der Heeren Edelen van het Gewest beschreeven is geworden, te weeten, van den vierentwintigsten Maart des Jaars 1640, tot op den negenden Junij des Jaars 1652, wanneer hij zijnen leeftijd eindigde. AGNES VAN RHEEDE, Weduw van laatstgenoemden Heere, verkogt de Ridder-Hofstad, in den Jaare 1654, aan den Heere LOUIS DE GEER, Heere van Finspong, in wiens naageslagt dezelve, voor zo veel ons bewust is, tot heden toe is gebleeven.Even als de meeste aloude Gestigten van eenige vermaardheid of sterkte, dus heeft ook Rijnhuizen, menigmaalen, de kanswisselingen van den Oorlog en veelerhande verwoestingen ondergaan. De Hollanders, aangevoerd door JOOST VAN LALAING, staken ’er, in den Jaare 1481, den brand in. Ongeveer vijftig jaaren laater, toen de Utrechtsche Bisschop met een goed gedeelte der Landzaaten overhoop lag, om dat de eigenaar van dit Huis de zijde der laatstgemelden hieldt, wierdt het ten grooten deele in koolen geleid. Eindelijk vernestelden ’er zich de Franschen, in den Jaare 1672, en hielden ’er, een geruimen tijd, hun verblijf, zonder, evenwel, ’er groote schade te veroorzaaken. Van hier dat het tegenwoordige Gebouw, van zijne aloude oorspronklijke gedaante, zeer veel verlooren heeft. De zwaare Torens, met welke het voorzien was, zijn al voor langen tijd verdweenen.
Het tegenwoordig Gestigt, waarschijnlijk, omtrent het midden der jongstvoorgaande Eeuwe, door Heer REINOUD VAN TUYL van Seroorkerken, gebouwd, is een groot Vierkant, van regelmaatige Bouworde, en, zedert dien tijd, zo wel van buiten als van binnen, merkelijk verbeterd en versierd. De legging daar van is zeer voordeelig en aangenaam, aan den zo genaamden Vaartschen Rhijn, midden in eene ruime Graft, omringd van uitgebreide Hovingen en lustige plantaadjen. Verscheiden zeer aanzienlijke Voorregten zijn aan dit Huis verknogt. Onder andere heeft de Heer daar van het regt van Zwaanedrift, en staat alleen aan hem de begeeving van de Predikantsplaats te Jutfaas. Dat hij, daarenboven, alle voorregten en geregtigheden van Ambagtsheere van Rijnhuizen bezit, hebben wij boven reeds aangetekend.
Zie Utrechtsch Placaatboek; BURMAN, Utr. Jaarboeken; MATTHAEI Annales.