Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Rynenburg (Hofstede)

betekenis & definitie

RYNENBURG, eene oud-adelijke Hofstede, in Rhijnland, onder de Heerlijkheid van Hazarswoude, tegenover Koudekerk, niet verre van de Schouw, of het Veer. Onder de oudste gestigten van het Gewest moet dit Rijnenburg geteld worden, naardien men vindt aangetekend, dat het, reeds in den aanvang der Veertiende Eeuwe, mede behoorde onder de bezittingen der Heeren van Oudshoorn en Aarlanderveen. Een der Leden van dat Geslagt, de zijde der Hoekschen gekoozen hebbende, wierdt, nevens zijne andere bezittingen, ook dit Huis verbeurd verklaard, en kwam vervolgens in de Geslagten van YSSELSTEIN, RAAPHORST, KUILENBURG en VAN HEEMSTEDE.

Naa de afzweering van den Koning van Spanje, de Staaten van Holland zich dit Huis hebbende toegeëigend, verlijdden daar mede, in den jaare 1593, in mindering of betaaling van zijne Agterstallen, ERNST VAN MANDERSLO, Veldmaarschalk van den Staat. Naderhand kwam de Hofstede aan het Amsterdamsche Burgemeesterlijk Geslagt DE VLAMING VAN OUDSHOORN. Sedert was 'er, ’t eenigen tijde, eigenaar van de Heer REINIER PAAUW, Ridder en Voorzitter van den Hoogen Raad. De Heer JAN VAN RYN, te Leiden, aan het bezit geraakt zijnde, heeft de Leenroerigheid afgekogt, en het tot een Allodiaal of vrij eigen goed gemaakt. Intusschen draagt het Huis op het oog, geene kenmerken van zo aanzienlijke eigenaars, als hebbende het voorkoomen van eene zindelijke Boerenwooning, die, door den bezitter, tot een weinig omslagtig, doch vermaaklijk Landverblijf, gebruikt wordt.

< >