RYNENBURG, ('t Huis) in het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht een weinig Westwaarts van het Dorp Jutfaas, is een ouderwetsch gebouw, hoewel, den tijd, in welken het gestigt wierdt, in aanmerking genomen zijnde, van geen gering aanzien, vooral door eenen vierkanten Toren, daar nevens staande, met eenen Trans, gedekt met een sierlijk Koepeltorentje, waar op een Kruis met eenen Windwijzer staat. Gelijk Holland, van ouds, en nog heden, een aantal Leengoederen, buiten de grenzen van het Gewest, bezat, dus was, eertijds, het Huis Rijnenburg aan de Graaflijkheid leenroerig.
In den aanvang der jongstverloopene Eeuwe wierdt het van Leenroerigheid aan een vreemden Heere ontheven, en vervolgens, in de maand October des Jaars 1536, door de Edel Mogende Heeren Staaten des Lands van Utrecht, voor eene Riddermaatige Hofstad erkend. Het aanzienlijk Stichtsch Geslagt VAN RENESSE was, langen tijd, eigenaar van dit goed. Wij merken hier aan, dat, niettegenstaande Rijnenburg het voorregt van Riddermaatigheid bezit, nogthans geen eigenaar daar van, voor zo veel ons bewust is, van wegen hetzelve, in het Lid der Heeren Edelen ’s Lands van Utrecht, tot nog toe, beschreeven is geworden.Rynestein
RYNESTEIN, ook wel, voornaamelijk van ouds, Jutfaas genaamd, is eene Ridder-Hofstede, in het Nederkwartier des Stichts van Utrecht, omtrent een kwartier uurs ten Westen van de Kerk van het Dorp Jutfaas, en leenroerig aan het Huis van Vianen. Het Huis, meent men, ontleent zijnen naam van het Geslagt VAN RYN, welk het een geruimen tijd bezeeten heeft. Al in den Jaare 1392 vindt men, als met het Huis Rijnestein beleend, vermeld, GERRIT VAN RYK, Evertszoon, die eenen Zoon hadt, EVERT genaamd, welke twee dogters naaliet. Door huwelijk van eene deezer, kwam Rijnestein aan JAN VAN RENESSE van Baar, in den Jaare 1469. Ten behoeve van eenen van diens naazaaten, die den zelfden naam voerde, wierdt het Huis, in den Jaare 1536, door de Edel Mogende Heeren Staaten des Lands van Utrecht, voor eene Riddermaatige Hofstad verklaard. Met het begin der jongstvoorgaande Eeuwe kwam Rijnestein in het Geslagt van UTENHOVEN, waar uit het, in den Jaare 1661, overging aan JAN CASEMBROOD, wiens naazaaten, eene Eeuw daar naa, het aan Jonkheere SIGISMUND ALEXANDER, Baron de Heijde, verkogt hebben. Het tegenwoordig Huis Rijnestein, hoewel een ouderwetsch zwaar gebouw, leggende rondom in eene diepe Graft of Vijver, is nogthans niet het Gestigt, welk oorspronklijk door het Geslagt van VAN RYN wierdt aangeleid.
Reeds het derde Gebouw is het tegenwoordige, op de eerst geleide grondslagen. Want als Bisschop FREDERIK VAN BLANKENHEIM, in den Jaare 1396, met eenen van deszelfs eigenaaren, in geschil geraakt was, deedt hij ’er het beleg voor slaan, en het veroverd hebbende, tot den grond toe slegten. Sedert wederom zijnde opgebouwd, wierdt het, nevens andere Huizen te Jutfaas in den jaare 1508, een prooi der vlammen, door de verwoestende handen der Gelderschen aangestookt.
Niet meer dan twee eigenaars van het Huis Rijnestein vinden wij vermeld, die, wegens hetzelve, in het Lid der Heeren Edelen des Lands van Utrecht beschreeven zijn geweest. De eerste was JAKOB VAN RENESSE VAN BAAR, op den vijftienden Julij des Jaars 1597, de andere KAREL VAN UTENHOVEN, op den twintigsten Maart des jaars 1640.
Zie Utrechtsch Placaatboek.