CATHARINA HERMAN, EENE Noordhollandsche Vrouwe, hoewel van klein aanzien in de waereld, nogthans, om haare kloekmoedigheid, huwelijkstrouwe en andere deugden, waardig aan de vergeetenheid ontrukt te worden. Geduurende het Beleg van Ostende, in de Nederlandsche Beroerten, gelukte het den Spanjaarden, een goed aantal Hollandsche Matroozen en eenige Lootzen krijgsgevangen te neemen, welke zij voorts in ketens kluisterden.
CATHARINA WAS DE huisvrouw van eenen dier ongelukkigen. Den ramp, haaren man overgekoomen, hadt zij niet verstaan, of haar besluit was straks gereed, om hem, ware ’t mogelijk, uit zijnen Kerker te verlossen. Ten dien einde snijdt zij haar lang hoofdhair af, verkleedt zich in Mansgewaat, en begeeft zich na de vijandlijke Legerplaats voor Ostende. Doch hier diende haare uitmuntende lichaamsschoonheid haar tot eenen hinderpaal. Door deeze trok zij elks oogen tot zich; doch tevens haare spraak, welke haar, eerlang, voor eenen Verspieder van Prinse MAURITS DEEDT gehouden worden. Op vermoeden gevat, wierdt zij insgelijks in den Kerker geworpen, aan handen en voeten geboeid en zeer streng behandeld. Gelukkig nog zou zij zich gerekend hebben, indien zij, met haaren Man, eene zelfde gevangenis ter bewaarplaatze gekreegen hadde.
Doch deeze troost mogt haar niet gebeuren. Tot vermeerderinge van droefheid vernam zij, op zekeren dag, dat, van de gevangene Hollanders, zeven met den dood gestraft, en de overige, voor altoos, in ketenen zouden geslooten blijven, ’t zij om hier te Lande een zwaaren arbeid te verrigten, of om na Spanje vervoerd te worden.Onkundig van het lot, welk haaren echtgenoot beschooren was, en van daar in diepe droefheid gedompeld, zag de vermomde getrouwe CATHARINA EENEN Vader Jesuit binnen treeden, om, naar gewoonte, de gevangenen te bezoeken. Aan deezen, welke, onder andere, ook haar de Biegt afnam, besloot zij, haar geheim te openbaaren. Met verbaasdheid getroffen over de kloekmoedigheid deezer Vrouwe, beloofde haar de eerwaardige Vader allen mogelijken bijstand. En, inderdaad, hij hieldt zijn woord. Aan den Graave VAN BUCQUOY GAF HIJ kennis van zijne zonderlinge ontmoetinge, en verworf, dat de doorbedroefde Vrouw wierdt overgebragt na den Kerker, in welken haar Man zat opgeslooten. Naauwlijks hadt zij deezen in ’t oog gekreegen, of zij viel in onmagt neder.
Met veele moeite tot zich zelve gebragt zijnde, vernam zij, aan den toestand, in welken zij zich thans bevondt, dat het tijd was, zich zelve en haar doelwit te openbaaren. Nevens de reden haarer vermommingef verhaalde zij, al wat zij van eenige waarde bezat, verkogt te hebben, om voor den prijs daar van haars Mans vrijheid te koopen; of, indien dit haar mislukte, dan nog moeds genoeg te bezitten, om hem, in den hardsten arbeid, zelf in den wreedsten en pijnlijksten dood, te verzellen. Te vreemd was dit voorval, om het voor den Graave VAN BUCQUOY VERBORGen te houden. Hij liet het liefhebbend paar in zijne tegenwoordigheid verschijnen, prees CATHARINA OVER HAare kloekmoedige huwelijksliefde, en schonk aan beiden hunne vrijheid.