Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HEINSIUS, ANTONI

betekenis & definitie

ANTONI HEINSIUS, WAARSCHijnlijk de Zoon des straks vermelden, bekleedde, in den Jaare 1685, den post van Pensionaris der Stad Delft, wanneer hij, nevens andere aanzienlijke Staatsleden, na Engeland wierdt gezonden, ter vereffeninge van eenige geschillen, tusschen de Nederlandsche Oostindische Maatschappij en die van dat Rijk ontstaan. Vijf jaaren laater bekwam hij, op aanprijzing van Koning WILLEM DEN III, DE aanzienlijke waardigheid van Raadpensionaris van Holland, en kort daar naa, door die zelfde veel vermogende voorspraak, het Groot-Zegelbewaarderschap, nevens het Stadhouderschap der Leenen van Holland. Niet vreemd was het, derhalven, dat, in het berugte geschil, over het zenden der Nominatie van Schepenen van Amsterdam aan zijne Majesteit, terwijl dezelve uitlandig was, in den Jaare 1690 voorgevallen, de Heer HEINSIUS DE ZIJDe van den Stadhouder hieldt.

Naa dat hij, in dat zelfde jaar, als een van de Gemagtigden der Staaten, in de Haagsche Bijeenkomst was verscheenen, wedervoer hem, eenigen tijd daar naa, in den Jaare 1693, eenige onaangenaamheid, ter gelegenheid dat de Dordrechtsche Oud-Burgemeester, SIMON VAN HALEWYN, GELIJK wij op zijn Artikel verhaald hebben, verdagt van ongeoorlofde verstandhoudinge met Frankrijk, den Raadpensionaris beschuldigde, aan zommigen kennis te hebben gegeeven, hoe het Fransche Hof, zints het overgaan van Bergen</i> in Henegouwen, in ’s Graavenhage aanzoek tot vrede had laaten doen; en alzo zich insgelijks aan verbodene gemeenschap met dat Hof bezoedeld te hebben. De Heer Heinsius, door de Heeren van ’t Hof, hier over ondervraagd, deedt deswegen wel geene bekentenis; doch zijne ontkenning was ook zeer flaauw. Naderhand kwam hij openlijk voor de zaak uit, in de Vergadering van Holland; doch voegde ’er nevens, dan niemand door hem in ’t geheim was toegelaaten, dan Koning WILLIAM, IN DE Hoedanigheid van Stadhouder. Nog eene andere ongeoorlofde geheimhouding leide de Heer HALEWYN DEN HEEre Raadpensionaris te laste, tevens ten kenmerke dienende van deszelfs gehegtheid aan den Prinse van Oranje; zij bestondt hier in, dat wanneer ter Staatsvergaderinge was gehandeld, over de vermeerdering van ’s Lands Zeemagt, met dertig Schepen, de Heer HEINSIUS, ’T GEEn hij toen reeds wist, en behoorde geopenbaard te hebben, hadt verzweegen, dat Engeland, in deeze vermeerdering, zijn aandeel niet wilde draagen. De Burgemeester noemde dit een blindhokken van Holland.In den Jaare 1697 verscheen de Raadpensionaris, onder de Staatsche Afgevaardigden, op de Rijkswijksche Vredehandeling. Van tijd tot tijd hadt hij, vervolgens, deel in de gewigtigste Staatsbelangen, en was zijn invloed van zo veel belangs, dat hij voor de oorzaak wierdt aangezien, die verhinderde dat het Vereenigde Leger met het Fransche niet handgemeen wierdt, in den Jaare 1702, en, twee jaaren laater, het regelen van den Veldtogt met den Hertog VAN MARLBOROUGH AAN HEM was toevertrouwd. Toen, in den Jaare 1706, het Fransche Hof eenige heimelijke voorslagen van Vrede deedt, nam men den Raadpensionaris, zo wel als de Regeering van Amsterdam, in den arm. De zoon van den beroemden Geneesheer HELVETIUS, VAN Parijs, alwaar hij thans woonde, herwaarts gekoomen, in den schim van een bezoek aan zijnen Vader, hieldt verscheiden gesprekken, over dit onderwerp, met den Heer HEINSIUS, EN STElde hem brieven en boodschappen ter hand van den President ROUILLÉ ; GELIJk hij ook, vervolgens, een Ontwerp, door de Amsterdamsche Burgemeesteren goedgekeurd, den Engelsche Staatsdienaaren toezondt. De punten, daar in vervat, werkte hij vervolgens uit, en bragt ze, ten getale van veertig, op ’t papier. Men weet dat deeze onderhandelingen den Vrede niet ten gevolge hadden. HEINSIUS ONTVING hier over, van de Fransche Staatsdienaars, eenen Brief, opgevuld met bittere klagten over ’t gedrag van de Afgevaardigden tot die onderhandeling.

Van deeze en ontelbaare andere Staatsbezigheden afgesloofd, overleedt de Raadpensionaris, op den derden Augustus des Jaars 1720, naa dat hij in zeer onrustige tijden, ruim dertig jaaren dat gewigtig Ampt bekleed hadt, en dus, naast JOAN VAN OLDENBARNEVELD, LANGER dan ooit eenige Raadpensionaris, die, tot heden vóór of naa hem heeft geleefd. Men heeft aangemerkt, dat hij, geduurende ’t leeven van Prinse WILLEM DEN III, DIENS belangen ijverig zijnde toegedaan, zedert van maatregelen was veranderd, zonder daarom evenwel tot de Franschgezinde zijde over te hellen.

< >