Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HEEMSKERK, KOENRAAD VAN

betekenis & definitie

KOENRAAD VAN HEEMSKERK, ZOON VAN den Raadsheer in den Hoogen Raad, JOAN VAN HEEMSKERK, WAS DE zelfde, dien wij, op het Art. GERARD HASSELAAR, ZOONE Van PIETER HASSELAAR, HEBBEN doen kennen, als Vrijwilliger op ’s Lands Vloot, onder den Heer M.

DE RUITER, IN DEN Jaare 1672. ’t Zij tot loon voor betoonde Vaderlandsliefde, of uit eenigen anderen hoofde, hij wierdt, nog in het zelfde jaar, tot Sekretaris, en in ’t begin des volgenden jaars tot Pensionaris van Amsterdam aangesteld. Zedert tot Raad der Stad bevorderd, hadt hij, in den Jaare 1679, van wegen dezelve, zitting in de Vergadering van Gekommitteerde Raaden. Als zodanig gaf hij de Regeering kennis van den voorslag van Prinse WILLEM DEN III, TOT Het doen versterken van Naarden: een Ontwerp, gelijk wij, op ’t Art. van den Burgemeester GERARD HASSELAAR, VERHAAld hebben, voor etlijke jaaren geopperd, doch toen verschooven, thans, door zijne Hoogheid, van nieuws, op het tapijt gebragt, en ernstig aangedrongen. Slegts gedeeltelijk gaf de Stad Amsterdam hier aan de toestemming. HEEMSKERK WEDERVOer, ter deezer gelegenheid, eenige onaangenaamheid. Hem wierdt naagegeeven, zich eenige uitdrukkingen te hebben laaten ontvallen, die te kennen gaven eenige bevreesdheid onder de Amsterdammers, als of de aandrang van zijne Hoogheid, op de versterking van Naarden, ter beveiliginge van het Land, slegts een voorwendzel, doch het waare oogmerk ware, om dus Amsterdam te kunnen in bedwang houden, en zich, langs dien weg, meer magt over den geheelen Staat aan te matigen.

Onder andere zou hij gezegd hebben, dat hoewel de versterking van Naarden drie Tonnen Gouds zoude kosten, de tijd wel eens konde koomen, dat Amsterdam wel drie Miljoenen zou willen geeven, dat Naarden nooit versterkt was. Men nam dit zeggen in dien zin, als of HEEMSKERK TEN OOGmerke hadt, kwaad zaad te strooien, en wantrouwen tusschen zijne Hoogheid en de Stad te verwekken. Hem, onder andere, hadt de Ridderschap op ’t oog, wanneer zij, ter Vergaderinge van Holland, beweerde, dat de veroorzaakers van zulk een wantrouwen voor verstoorders der openbaare rust moesten verklaard worden. Tegen deeze aantijging zogt de Regeering haaren Afgevaardigde te verdeedigen, door aan te merken, dat de Heer VAN HEEMSKERK NIET NOodzaaklijk moest gehouden worden, met zijn zeggen, op zijne Hoogheid gedoeld, maar even goed kon gezien hebben op het nadeel, welk der Stad Amsterdam dreigde, in gevalle Naarden, ’t eenigen dage, in uitheemsche vijandlijke handen viel.Nog in dit zelfde, of in ’t volgende jaar, vertrok de Heer VAN HEEMSKERK, ALS GEZant der Algemeene Staaten, na het Spaansche Hof. Hij vertoefde aldaar, in die hoedanigheid, tot aan het einde des Jaars 1691, wanneer hij wierdt afgelost door den Heer VAN CITTERS, OM VERvolgens gebruikt te worden in den gewigtigen post, het bemiddelen van den Vrede tusschen den Keizer van het Duitsche Rijk en de Ottomannische Porte. Zints zijn vertrek van Madrid, onthieldt hij zich, tot in de maand September des Jaars 1692, aan ’t Weener Hof, wanneer hij, van de Algemeene Staaten, last ontving, zich na Turkijen te begeeven. Reeds in de volgende Maand deedt hij eene openbaare intreede binnen de Stad Belgrado, alwaar thans de Vizier zich bevondt, en reisde van daar voort na Adrianopole, daar het Turksche Hof thans zijn verblijf hieldt. Eenige heimelijke inzigten, wil men, waren oorzaak, dat deeze bemiddeling geene baate deedt. Naa zijne wederkomst uit Turkijen, wierdt den Heere VAN HEEMSKERK HET GEZantschap aan het Fransche Hof opgedraagen. Hij bevondt ’er zich nog in de Jaare 1700; naa welke tijd wij, hem aangaande, geene verdere melding aantreffen.

< >