een der Voorzaaten van den zo evengemelden Heer VAN GROENEWEGEN, was, in het Jaar 1573, Burgemeester der Stad Delft, en den Roomschen Godsdienst nog toegedaan. Bossu, zogt zig van hem te bedienen, om den Prins VAN ORANJE gevangen te neemen; doch de brenger van den Brief, een gevangen Soldaat zijnde, stelde dien in handen van den Heer VAN BATENBURG, die hem aan den Prins bezorgde.
De Burgemeester, bij den Prins ontboden zijnde, verklaarde zijne opregtheid, met God aan te roepen tot getuige van zijne onschuld; zeggende verder, geen meester van de Pen van BOSSU te zijn, De Prins hervatte, dat zijne trouwe zou blijken, indien hij BOSSU zelven in de laagen lokte, welke hij voor anderen bereid had. Maar ook hierop betuigde de Burgemeester, dit van zig zelven niet te kunnen verkrijgen; waarop de Prins hem, eenigen tijd, in zijn huis, deed in verzekering houden, doch eerlang wederom ontdaan.BOR, VI. Boek, bl. 315 en 318.