Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 20-10-2022

GALLIE of GALLIA

betekenis & definitie

een groot Koninkrijk in Europa, thans bekend bij den naam van Frankrijk. Dit Land, dat de Grieken Galatie noemden, werd door de Romeinen verdeelt aan deeze en geene zijde van de Alpen; het eerde was een gedeelte van Italië, dat toen door de Gallen bewoond werd} het ander het tegenwoordig Frankrijk. Na dat de Romeinen % aan de Gallen aan deeze zijde van de Alpen, het Burgerregt hadden gegeeven, werd het Gallia togata genaamd. Een deel daar van ten Zuiden, nu het Narbonnische genaamd, bekwam den naam van Braccata, rer oorzaak van een bijzonder zoort van broeken, die zij gewoon waren te dragen. Het geheele Gallia, dat aan geene zijde der Alpen lag, behoorde aan de Romeinen, en strekte zig uit tot aan het Pijreneesche Gebergte, tusschen twee Zeeën, tot aan de Alpen en aan den Rhijn. Dit werd, van JULIUS CAEZAR, het Celtisch of eigenlijke Gallia genaamd, het welk van de Rivier de Rhone, tusschen de Garonne, den Occean en de Nederlanden begreepen was, en zig van de Zwitzers tot aan den Rhijnstroom uitstrekte. Het Belgisch Gallia, was het geene van den Neder-Rhijn omringd werd. Aquitania, van de Garonne tot aan het Pijreneesche Gebergte in Spanje. Keizer AUGUSTUS maakte nog een andere verdeeling; hij voegde, bij het Narbonneesche Gallia, nog iets anders, en schlfte het overige op een andere wijze. Na dien tijd werd Gallia in 17 Provintien verdeeld, als: vijf Vinnische, waar onder ook het eerste en tweede Narbonneesche gerekend werd; drie Aquitanische; vijf Lionoische; wordende daar onder begreepen de Sequanische Provintie, en vier Belgische, waar van twee de Duitsche genaamd werden, om dat de Duitschers zig aldaar hadden nedergezet. Ieder van deeze Provintien had haare eigen Hoofdstad.

Onder die 17 Hoofdsteden stonden meer dan honderd andere aanzienlijke Steden, waar uit naderhand meerendeels Bisdommen gemaakt zijn. Daarenboven was ’er nog een groot aantal andere mindere Steden, die Oppida genaamd werden; men telde ’er 1200, toen de Romeinen Gallien overmeesterden, die meerendeels verwoest werden. Dit Land is, van alle tijden, voor zeer vrugtbaar gehouden, alhoewel de bewoonders meer naar den krijg, dan naar den akkerbouw haakten. JULIUS CAEZAR perste dit Land groote geldsommen af: eensdeels ter betaalinge van zijne eigene schulden; anderdeels om zijne groote oogmerken uit te voeren. De volkrijkheid was zo groot, dat zij genoodzaakt waren, elders volkplantingen op te rigten. Hierom trokken zij naar Italië, zetten zig daar neder, en vielen zelfs Rome aan. Ook toogen zij naar Duitschland, Spanje , Engeland , Slavonie en Griekenland; een ander deel zakte af naar deeze Gewesten. Vóór de Jaartelling der Christenen, was de Regeering van dit Land en volk in veele Staaten en volkeren verdeeld, die ten deele Democratisch, en ten deeie Aristocratisch geregeerd werden Daar onder waren de Seonen, de Eduën en Bourgondiërs, de Sequanen, in *t Fransche Comté, de bekendsten. De Hoofden van alle deeze waren de Druiden en de Ridderschap. Het gemene volk werd met de Knegten gelijk gesteld, en altoos in armoede gehouden, en moest dus, even als de slaven, arbeiden. De eerste waren, niet alleen de bezorgers van den Godsdienst, maar zaten ook in de Regtbanken.

De Ridderschap trok te velde; en hoe meer knegten en slaven zij met zig voerden, hoe aanzienlijker zij waren. Dit was de gesteldheid dier volkeren tot dat JULIUS CAEZAR in Gallie trok, hunne vrijheid vernietigde, en hun onder het juk van Rome bragt. Te gelijk veranderde hij den Regeeringsvorm, doende zes van deeze Provincien door Burgemeesteren, en de overige elf door derwaarts gezondene voorzitters als Stedehouders regeeren. CONSTANTyn DE GROOTE zond Graaven derwaarts in de Steden, en Hertogen op de grensplaatzen. Naderhand verdeelde hij het gantsche Roomsche Rijk in vier Prefecturcae praetorii; het eerste was Gallie, dat hij in drie Vikarijen verdeelde, als: één in Frankrijk zelfs, één in Spanje en één in Groot-Brittanje; weike Regeering alzo gebleeven is, tot dat de Franken, in de V Eeuw, het gantsche Land bemagtigden. Sedert de Regeering van den Keizer AUGUSTUS tot tot aan die van GALLENIUS zijn deeze Landen tweemaal oproerig geweest, als: eerst in het Jaar 23, en daar na in het Jaar 70, door den opstand der Batavieren, onder CIVILIS, TUTOR en CLASSICUS. Na den dood van DECIUS trokken in dit Land allerlei vreemde volkeren. Eerst kwamen de Franken en Duitschers, die omtrent den Rhijn woonden; daar na de Wandalen, Sueven, Alaten, West-Gothen en Bourgondiërs neemende ieder van deeze een streek Lands voor zig: zo dat ’er, in één tijd, vier onderscheiden Regeeringen in Gallie waren; tot dat, na de vijfde Eeuw, geene Roomsche Stedehouders meer derwaarts gezonden werden, wijl de Franken gantsch Gallie ondergebragt hadden; waar door dan ook dit Land naar hun genoemd is.

Zie JULIUS CAEZAR, PLINIUS, TACITUS, enz;

< >