een der zeven vrije Gewesten, wiens aloude staat en bevolking, uit de voorgaande Art. Frezen, Frisia, Frisiabonen en Frisii, genoeg is op temaaken, vordert, volgens ons Plan, geene nadere beschrijving; dus wij, in dit Artikel, ons alleen zullen bezig houden met de beschouwing van deszelfs hedendaagsche gesteldheid, zo ten aanzien van den Staat des Lands, als der Regeeringe, welke uit vier Leden of Kwartieren bestaat.
Wat vooreerst aangaat de beschrijving des Lands; deeze Provintie is verdeeld in drie Hoofddeelen of Kwartieren, als I. Oostergoo, II. Westergoo, III. de Zevenwouden of Zevenwolden; welke drie Kwartieren, ieder op hunne afzonderlijke Artikelen, zullen beschreeven worden. Reeds van de tijden der Potestaten, is ieder deel weder verdeeld in Grietenijen, die een grooter of minder getal Dorpen bevatten, en door eenen Grietman en zijne Mederechters bestierd worden. De Grietenijen zijn XXX in getal: als elf onder Oostergoo; negen onder Westergoo, en tien onder Zevenwouden.
Ten aanzien van de Regeeringe komt hier bij nog een vierde Kwartier, namelijk dat der XI Steden, die schoon ze in een der drie voorgemelde Kwartieren gelegen zijn, nog. thans een bijzonder Lid der Regeering uitmaaken, gelijk nader blijken zal. Volgens het onderscheid der gronden, zou men nog eene derde verdeeling deezer Provintie konnen maaken; waar omtrent wij, egter, zo kort zullen zijn als mooglijk is. Te weeten, langs den Zeekant, binnendijks, vind men aldaar veele zavelachtige zagte aarde; en hier omtrent heeft men opgemerkt, dat de Landen doorgaans zo veel zagter aarde uitleveren, als zij laater zijn ingedijkt, geevende niet te min zeer bekwaame bouwlanden, die beter zijn dan de zwaare Kleigronden, en naar de regelen van de Landbouw behandeld zijnde, zeer schoone veldvrugten, van Haver, Garst, Rogge,Tarwe en Koolzaad leveren. De zwaare Kleigronden vind men in verscheiden Grietenijen, langs den Eemstroom, van Dokkum tot aan Harlingen, en voornamelijk in de Grietenijen Kollummerland, het Bild, enz. Moerachtige Aarde heeft men in verscheiden laager oorden van deeze Provintie.
In de Zuldoostelijke deelen heeft men veele Zandgronden, die zeer vrugtbaar zijn; en behalven deeze nog een vijfde soort van Veengrond, die in hooger en laager onderscheiden zijn, welke onderscheidene zoorten van brandstoffen opleveren; als Turf, Baggelaar en Sponturf, zijnde een der aanzienlijke voordeelen deezer Provintie, zo voor het Land als voor deszelfs ingezeetenen. Maar de gansche grond of bodem van Friesland is, voor het grootste gedeelte, vlak en effen, wordende alleen in de Grietenij Stellingwerf-Oosteinde, en wel ten Zuiden van ’t Dorp Appelsche, eenige Zandduinen gevonden, doch die, in vergelijking van andere Landen, naauwelijks een naam verdienen. Voor reden hier van word gegeeven, dat deeze Landen, van overoude tijden, allengskens zijn aangespoeld, en dat daar door de laagte en vlakte van den grond ontdaan is.
FRIESLAND: NUT DER WATEREN
Na aanwijzing van deeze onderscheidene gronden, dient ook iets gezegd te worden van deszelfs wateren, waar van dit Gewest boven anderen rijkelijk voorzien is; en wel voor al ten aanzien van derzelver nuttig gebruik, wijl alle de stroomen en Rivieren afzonderlijk gemeld worden. Vooreerst dan dienen dezelve om de Scheepvaart, door de geheele Provintie, te bevorderen, terwijl men de Landen, doormiddel van veele Huizen, bij gunstige winden, van het overtollig water weet te omlasten. Ten tweeden dienen dezelven tot groot gerijf voor de handeldrijvende Steden, of Marktvlekken , om de Koopwaaren derwaards te vervoeren, en van daar te haalen. Sommige deezer wateren zijn, van tijd tot tijd, voorzien met Trekweegen en Vaarten, langs welken, opgezette uuren, de Trek- en Veerschepen, van de eene naar de andere plaats vertrekken, De voornaamste deezer eigenlijk gezegde Trekwegen en Vaarten loopen van Leeuwaarden naar Dokkum en verder naar Strobosch, van Leeuwaarden naar en door Franeker, naar Harlingen, naar Sneek , en ook naar en door Bolswerd naar Workum. Buiten deeze zijn ’er nog veele andere Vaarten, die de nodige diepte hebben, om met vrij groote Schepen bevaaren te kunnen worden, zelfs zonder de masten te strijken.
De meeste uitvaart geschied door de Lemmer, Takezijl, Stavoren, Workum, Makkum, Harlingen en Dokkum;i nogthans met dat onderscheid, dat van Leeuwaarden geene groote Schepen over Hardingen en Dokkum naar buiten konnen vaaren, schoon 'er een sterke doorvaart, over die beide Steden, met kleinere vaartuigen plaats heeft.
Behalven deeze veelvuldige vaarten, vind men ook in Friesland een aanzienlijk aantal Meiren, beloopende derzelver getal , zonder alle de Wlelen en Poelen te tellen, over de twinttig. De voornaamste zijn: Bergumer-, Sneeker-, Slooter-, Makkummer-, Heger , Tjeuker- en Flieussen Meer; alle welke van veeleriei visch voorzien zijn en van watervogelen krielen, zo als op de beschrijving van ieder in het bijzonder aangetoond, en derzelver oorsprong, zo na mooglijk, zal worden aangeweezen.