Wat aangaat de Wouden en Bosschen in dit Gewest, zij worden meest in de Zevenwouden gevonden. Dan zo men door Wouden zulke Bosschen verstaat, die uit hooge Eiken- Beuken- en andere boomen bestaan, en zig één, twee of meer uuren gaans uitstrekken, gelijk men ’er in Duitschland en elders veele heeft, moet men zeggen, dat deeze Provintie daar van ontbloot is.
Maar aan Bosschen van kleiner houtgewas en omtrek ontbreekt het niet. Wat het aloude en voorlang door de Zee verdomdenKrieler-Bosck aangaat, of daar in voorheen zeer zwaare boomen gevonden wierden, is onzeker, maar dit, dat in de Zevenwouden, hier en daar niet nog Eiken en andere boomen van vrij groote hoogte gevonden worden.Men weet dat deeze Provintie, ter beteugeling van het menigvuldig buiten- en binnenwater, van veele zwaare buiten- en binnendijken en Huizen voorzien is. De geweldige doorbraaken en overstroomingen, die in vroeger tijden veel menigvuldiger waren, dan sedert de laatst afgeloopene eeuw, bewijzen ten sterksten, dat deeze aardwerken, van tijd tot tijd, niet weinig verzwaard en verbeterd zijn geworden. En nog moeten die van de naast voorgaande en vroeger eeuwen verre voor die van den tegenwoordigen tijd wijken, om reden dat men toen nog niet scheen te begrijpen, dat de binnenkant van een dijk , ter verkrijging van de nodige sterkte, zo wel vlak moest zijn, als de buitenkant, gelijk men dit, bij het maaken van den zogenaamden Slaperdijk, bij Zurig, tusschen Harlingen en Makkum, en van dien bij Engmerum heeft in agt genoomen, toen, ter laatstgemelde plaats, de Nieuwe Zijlen wierden aangelegd, en een Dijk gemaakt, dwars door het oude Dokkummerdiep; welke Dijk zo ongemeen vlak is, dat men dien eerder voor een Terp dan voor een Dijk zou aanzien.