Keurvorst van Brandenburg, was te Keulen aan de Spree, den 6 Februari] des Jaars 1620, gebooren. Zijn vader was GEORG WILHELM, Keurvorst van Brandenburg, zijne moeder ELISABETH CHARLOTTA, dogter van Keurvorst FREDERIK DEN IV van de Palts. Doordien de Keizerlijke troepen Mark Brandenburg zeer onveilig maakten, werd hij te Custrin, als mede te Stettin, bij den Hertog BOGISLAUS, opgevoed.
In het Jaar 1634 ging hij naar Leiden, alwaar hij zig voornamelijk op de oudheden en geschiedkunde toeleide; maar begaf zig kort daar na, wegens de woedende pest, naar Rkeenen bij de Konninginne van Boheemen. Daar op oeffende hij zig te Arnhem, en bezogt van daar dikwils Prins FREDERIK HENDRIK van Oranje, die toen Schenkerschans had belegerd; hebbende ook veel ommegang met WILHEM en JOHAN MAURITS van Nassau, insgelijks met Graave HENDRIK VAN DEN BERG en met andere Generaals. In de Jaaren 1630 en 1637 bezogt hij nogmaals de Nederlanden, was een tijd lang in 's Gravenhage bij den Prinse van Oranje, die hem ook in hei Leger voor Breda mede nam, en in veele dingen onderrechtte. In het Jaar 1638 moest hij, volgens zijns vaders wille, te huis komen, om dat men denzelven had aangebragt, dat de Keurprins eene Gemalin uit het Huis van de Palst wilde neemen, en de Kleefsche Landen, tegen des vaders wil, onder de bescherming des Prinsen van Oranje en der Nederlanders, in bezit nemen. Kort na zijne aankomst viel hij in eene zwaare krankte, welke, gelijk hij zig altoos heeft verbeeld, van eenig vergift was ontdaan, het welk hem door een groot Staatsdienaar was bijgebragt , die zelf trachtte Keurvorst te worden.
In bet Jaar 1639 reisde hij met zijn vader naar Pruissen , alwaar zij beide een heete koorts kreegen, welke hem wel een geheel Jaar lang bijbleef, en den vader zodanig aantastte, dat hij ’er in den Jaare 1640 aan overleed. Hij vond zijne Landen in zo een staat, als men in het leven van den Keurvorst GEORG WILHELM zien kan. Tot nu toe was het Hof meest naar het goeddunken van ADAM, Graave van Swartzenberg, geregeerd. Dezelve was door den overleeden Keurvorst tot Grootmeester van de Orde van S.
Jan en tot Stadhouder van de Mark Brandenburg aangesteld; maar hij was zodanig voor des Keizers belang, dat men hem alles te last leide, wat tot nu toe tot nadeel der Zweeden was voorgevallen. De nieuwe Keurvorst vatte kwaad vermoeden tegen deezen Graave op, waarom hij gelegenheid zogt, om hem met eere te laaten gaan. Dus gaf hij hem altijd goede woorden, maar maakte ondertusschen, dat het voorneemen van den Graave, om de vestingen Custrin, Spandau en Peitz den Keizer in standen te leveren, geen voortgang had; hebbende de Steden, die tot nu toe den Keizer en Keurvorst te gelijk moesten huldigen, order gezonden, om in ’t geheel geene Keizerlijke soldaaten in te laaten. De Graaf bevrijdde eindelijk den Keurvorst van veel moeite, wanneer hij in den Jaare 1641 aan eene beroerte stierf, na dat hij zes dagen te vooren door brieven van ’s Keurvorsten ongenade was verwittigd. Doch de Bevelhebbers van Spandau, Peitz en Berlijn maakten den Keurvorst nog veel spels, als die niet alleen van den Graave afhingen, maar ook als Keizerlijke bedienden wilden aangemerkt zijn; maar zij wierden van den Markgraave ERNST van Jagerndorf in verzekering genoomen, en waren blijde, dat zij het naar het Keizerlijke Hof konden ontvlugten; waar over van weerzijden bezwaarnissen wierden ingebragt, die door toedoen van des overlegden Graaven van Zwartzenherg zoone vermeersterden, doordien dezelve zekere eischen voorwendda op het Grootmeesterschap van de S. Jansorde, en op verscheide Keurvorstelijke goederen; op het eerste, om dat hem zijn vader tot medehelper had verkooren, en op de laatste, om dat dezelve den Keurvorst GEORG WILHELM geld daar op had geschooten. Dog beide zijne eischen werden van de stand geweezen, en hij moest, wegens eenige brieven, in welke hij den Keurvorst bij het Keizerlijke Hof voor deszelfs vijand, en een vriend der Zweeden had uitgemaakt, bij nacht van Berlijn vlugten, en zig in Keizerlijke bescherming begeeven.
Na dat deeze gevaarlijke Staatsdienaars van het Hof verwijderd waren, bemoeide hij zig met allen vlijt, om de geheel verwoede Landen wederom in staat en tot rust te brengen. Hij gaf dus den 9 Januarij, des Jaars 1641 een Plakkaat aan alle zijne onderdaanen, dat men niet tegen de Zweeden beledigender, maar, des nood zijnde, verdedigenderwijze zou te werk gaan, en niet zo zeer met de wapenen, als veel eer door het geeven van brandschattingen, als anderzints, zig zou zoeken te redden. Hij liet ook de vesting Werben, die veel kostte aan onderhoud, en de nabuurige plaatzen meer kwaad dan goed deed, slechten.
Aan den Keizer liet hij het meeste gedeelte van zijne Ruiterij over, naardien dezelve tog met haare strooperijen tegen de Zweeden het Land groote schade toebragt, Zelfs werd ‘er den 14 Julij, des Jaars 1641 te Siokholm een stilstand van wapenen voor twee Jaaren geslooten: doch de uitwisseling is tot op de volkomene vrede uitgeseld, zo dat egter geene vijandelijkheden meer zouden gepleegt worden. Daar op verzogt hij van de Kroon van Poolen het verlei (iuvesliture) wegens Pruissen, welke hij in persoon te Warschau den 8 October, des Jaars 1641 ontfing, en zig verpligtte , niet alleen den Roomsch-Katholijken, eenige vrijheden te vergunnen, door Koninklijke gevolmagtigden zijne vestingen te laten bezigtigen, en het tot nu toe gewoone pensioen van 30,000 guldens, welke, des nood zijnde, moesten verdubbeld worden, te betaalen; maar ook Jaarlijks 100,000 guldens van de tollen aan den Koning uit te keeren: om nu niet te spreeken van andere dingen, welke zijne Souverainiteit zeer bepaalden, In de Mark belette, egter. de getroffen stilstand met de Zweeden niet, dat de onderdaanen door veele krijgstogten, inkwartieringen en contributien van de Keizerlijken en Zweeden uitgeput wierden. De eerstgemelden spaarden deeze Landen te minder, om dat hen de veele gazantschappen des Keurvorsten naar Zweeden verdagt voorkwamen, welke hij, ten deele om zagter voorwaarden voor zijne onderdaanen te bedingen, ten deele ook om onder de stand aan het te vooren op het tapijt geweest zijnde huwelijk met de jonge Koninginne CHRISTINA te arbeiden, derwaards afvaardigde. Doch omtrent het eerste werd weinig, en aangaande het tweede niet met al uitgerecht: tot groote blijdschap des Konings van Poolen, die zig geweldig daar tegen aankantte, en ingevalle van zo eene verbindtenisse het Pruisische Leen dreigde intetrekken.
Aangaande de Landen, welke de Markgraaf in Kleef bezat, bragt het dezelve zo verre, dat door de Hessen, die dezelve hadden ingenomen, hem Kalkar, nevens verscheiden andere plaatzen, ten westen van den Rhijn geleegen, in den Jaare 1645 wederom werden ingeruimd. In het voorgaande Jaar bood hij zig als middelaar tusschen de Zweeden en Deenen aan; maar de laatsten wilden hem niet erkennen.
De bijeenkomst te Frankfurt beraamde Keurvorst FREDERIK juist niet, om dat ’er iets tot voordeel van het Rijk, of van zijne Landen, aldaar kon uitgevoert worden, maar alleenlijk ten dienste van den Keizer: waarom hij ook ’t meest daar op aandrong, dat deeze zamenkomst afgebrooken, en met te grooter ernst aan de Westhaalsche traclaaten gearbeid werd, werwaarts hij ook in Maart, des Jaars 1645 zijne Gezanten, van welke JAN, Graaf van Wittgenstein, het hoofd was, liet trekken. Wanneer nu de Keizerlijken voor hadden de Gezanten der Rijksvorsten van de vredestandelingen uit te sluiten , kante zig deeze Keurvorst met alle magt tegen deeze en andere dingen, als waar door men het voordeel der Proteslanten zogt te weeren; en hij bragt het, nevens den Landgraave van Hessen Kassel, na veeie disputen zo verre, dat de Gereformeerden al zo wel als de Lutherschen, in de Religie-vrede begreepen werden, en een en dezelfde vrijheid zouden genieten. Omtrent dien tijd liet de Keurvorst, op ’t verzoek des Konings van Poolen en des Aartsbisschops van Gnezen , toe, dat eenigen van zijne Theologanten van Koningsbergen en Frankfort bij welke zig ook de Helmstadsche Godgeleerste GEORG CALIXTUS op des Keurvorsten verzoek voegden op het zogenoemde colloquium charitativum, of minnelijk mondgesprek te Thoren zig begaven. Bij de Westphaalsche vrede trok het zig de Keurvorst zeer aan, dat hij Pomeren zou overgeeven; en hij kon noch door andere voorstellingen, noch door het op nieuw voordeelen van een huwelijk met de Komoginne CHRISTINA, zijn oogmerk bereiken, alzo de Keizerschen en de overige Standen den Zweeden liefst zo eene voldoening wilden geeven, welke hen niet duur te staan kwam; en de Franschen, Poolien, en anderen, meer met woorden dan met der daad het belang van den Keurvorst voorkonden.
Eindelijk werd, door bemiddeling van den Franschen Gezant, den Graave D’ AVAUX, den 28 Januarij, de Jaars 1647, daar omtrend een vergelijk wegens Pomeren getroffen , ’t welk naderstand door de Westphaalsche vrede is bevestigd, en in dezelve ingelast Uit kragt van dit vergelijk liet de Keurvorst, aan de Kroon Zweeden, Voor-Pomeren, nevens het Eiland Rugen, en vah Achter-Pomeren, Stettin, Dam, Gartz, Golnau, Wollin, enz. als uit de voorwaarden van die vrede breder te zien is. Voorts werd bedongen, dat zig de Keurvorst wel, gelijk Zweeden, van den gantschen tijtel der Pomersche Landen, behalven het Vorstendom Rugen, zou bedienen; maar na ’t afsterven van de mannelijke linie van dit huis zou alles, wat ooit tot Voor- of Achter-Ponteren had behoort, geheel aan Zweeden vervallen.
Daarentegen zou de Keurvorst voor zig en zijn gantsche huis de volgende vergoeding ontfangen, namelijk het Sticht Halberstad, nevens het daar onder behoorende Graafschap Hohenstein, voorts Minden en Kamin, zo dat hij een vierde gedeelte van de Kanunniken in de beide eerstgemelde Stichten kon laten uitsterven, en het laatste naar zijn goedvinden geheel wereldlijk maken. Maar het beste was het Aartssticht van Maagdenburg, het welk Brandenburg, met den tijtel van Hertogdom zou hebben, doch niet eerster in bezit neemen, voor dat het door den dood, of door het verkrijgen van de Keurvorstelijke waardigheid, of ook door eene andere overdragt van den toenmaligen bestierder AUGUSTUS van Saxen, was open gevallen; doch de erf huldiging zou terstond, na dat de vrede geslooten was, geschieden. Voor het overige gaven de Zweeden, uit hoofde van dit tractaat, al het overige, wat zij tot nu toe in de Keurvorstelijke Landen bezeeten hadden, weder over. Men arbeidde te vergeefsch aan de herstelling van het Hertogdom Jagerndorf, vermits de Keizer hetzelve als een Leen van de Kroon van Boheemen aanmerkte.
Al zo weinig vorderde men met de geheele bevrijding der Kleefsche Lauden van de Keizerlijke en Hollandsche bezettingen. In het Jaar 1648 vond de Keurvorst gelegenheid wegens zijne Pruissche Landen eenig voordeel te erlangen: want hebbende, na den dood van Koning ULADISLAUS van Poolen, de verkiezing van JOHANNES CASIMIR helpen bevorderen, stond hem dezelve toe, dat hij het Leen door zijne Gezanten zou mogen ontfangen.
Ondertusschen was de Westphaalsche vrede geslooten, en na eenige zwarigheden werden den Keurvorst de Bisdommen Halberstad en Minden ingeruimd. Maar met Pomeren ging het langzaamer toe, voornamelijk, om dat men het niet kon eens worden, wat de Zweeden aan de oostzijde van den Oder zouden hebben. De Keurvorst bood dikwils den Zweeden de drie Bisdommen, Maagdenburg, Halberstad en Minden, nevens twee miliioenen daalders aan, indien zij hem Pomeren geheel wilden afstaan; maar het was te vergeefsch. Na lang twisten werd eindelijk te Stettin den 4 Maij, des jaars 1653 een vergelijk getroffen, bij ’t welke de grenzen tusschen Zweedsch en Brandenburgsch Pomeren naauwkeurig bepaald werden, en de Keurvorst voornamelijk ’t geen tot de Ampten Stettin en Wollin behoorde, als mede de Stad Kamin, moest laaten vaaren.
Ook verbond hij zig, dat hij het Kapittel te Kamin niet, gelijk men hem bij de vredestractaaten had toegestaan, wereldlijk zou maken, maar ten beste van den adel onderhouden. Ook ontfing Zweeden de verwachting op de Nieuwe Mark, Sterrenberg, Wierraden en Lockenitz, als hebbende voortijds tot Pomeren behoord, ingevalle het Brandenburgsche Geslagt kwam uit te sterven; en van de tollen, welke de Zweeden aan den Oder, naar den Brandenburgsche kant. hadden aangelegt, zou de Keurvorst de helft ontfangen. De werkelijke overgave geschiedde den 6 Junij, des Jaars 1653. De Keurvorst had, om deeze tractaten voort te zetten, in November des voorigen Jaars eene reis naar den Keizer te Praag gedaan, en was op de terug reize te Dresden van den Keurvorst van Saxen metdegewoone plegtigheden in de zogenoemde Keurvorftelljke Unie ontfangen.
Straks na de Westphaalsche vrede geraakte FREDERIK WILHELM in onmin met den Paltsgraave WOLFGANG WILHELM, om dat hij de Protestanten in het Guliksche tegen de harde standelingen van den Paltsgraave beschermde, en met eenig Krijgsvolk in het Land van den Paltsgraave viel. Dezelve had reeds een tamelijk getal Lotharingische hulpbenden bij een, en het scheen tot een gevaarlijken oorlog te zullen uitharden, voornamelijk na dat deeze twee Vorsten in persoon eene vruchtelooze onderbandeling over een bestand hadden gehouden.
Maar deeze zaak werd door Keizerlijke Gevolmagtigden in October des Jaars 1651 bijgelegt, en alles wederom op den ouden voet gebragt. In den Jaare 1653 zond hij zijne Gezanten op het Lubeksche congres, om de vrede tusschen Poolen en Zweeden te bevorderen; alwaar, egter, om dat het den beiden partijen geen ernst was, niets werd uitgerecht. Niet gelukkiger waren zijne Gezanten in het zelfde Jaar bij de verkiezing van FERDINAND DEN IV tot Roomsch Koning. Hun last behelsde, niet eer daar in te bewilligen , voor dat zij van het Keizerlijke Hof de toenmaals nog niet gevolgde inruiming van Achter-Pomeren, insgelijks de weder herstelling van het Hertogdom Jagerndorf, en de betaaling van de Breslautische schuld, verkreegen hadden.
Maar doordien zij te laat aankwamen, na dat de verkiezing reeds geschied was, was hun aanbrengen vruchteloos. Na de verkiezing werd die zaak evenwel met Pomeren afgedaan; de geldsommen werden ook voldaan; maar met het Hertogdom Jagerndorf bleef toenmaals de zaak hangen, dewijl de Keizerlijken niet meer dan tot de 100,000 rijksdaalders wilden verstaan, en de Keurvorst een stuk Lands eischte. Even zo weinig ingang vond ook toenmaals zijne voorspraak voor de bedrukte Lutherschen in de Keizerlijke Erstanden. Wanneer vervolgens de oorlog tusschen Zweeden en Poolen van nieuw begon, zog: hij met allen ijver vrede te maken; en naardien alle zijne poogingen, ten dien einde gedaan, vrugteloos waren , zogt hij zijne Pruissische Landen in een goeden staat te brengen, en sloot ten dien einde den '27 Julij, des Jaars 1655 een defensive alliantie niet de Staaten der vereenigde Nederlanden, tot zekerheid van den Koophandel dier beider Landen.
Ook zogt hij onderstand aan het Keizerlijke Hof, daar men egter wel tot een minnelijk verdrag, maar geenzints tor werkelijke hulpe wilde verdaan. Daarom oordeelde de Keurvorst best met zijn belang overeen te komen, met Zweeden in onderhandeling te treden; waar over te Stettin langen tijd met weinig voortgang werd gearbeid. Ondertusschen trok hij met zijn Krijgsvolk in Pruissen , maakte aldaar zo goede bestelling, dat hij niet behoefde gedwongen te zijn om het Land ter discretie der strijdende partijen over te laten; vereenigde zig daar op, door zeker verdrag van den 12 November, des Jaars 1655 met de Poolsch-Pruissen , dat men alleenlijk tegen Zweeden verdedigenderwijze zou te werk gaan, en in de beste plaatzen Brandenburgsche bezetting leggen en onderhouden. Daar benevens verkreeg de Keurvorst van den Czaar van Muskovie verzekering, dat Pruissen in den oorlog tegen Pruissen zou ongemoeid blijven.
Dit beslaagde den Koning van Poolen, JOHAN CASIMIR zodanig, dat hij den Keurvorst de Souvereiniteit over Pruissen, nevens andere voordeelen aanbood, om hem daar mede nog nader tot zijn belang over te haalen. Doch de indringende Zweedsche Krijgsmagt verijdelde toenmaals deeze tractaaten: want na dat de Zweeden bijna het gantsche Koninkrijk, ja zelfs de Legers, onder hun geweld hadden gebragt, en zig overal laten huldigen, was het ten eenemaal te vergeefsch, hen te willen wederstaan: waarom de Keurvorst in den Jaare1656 het Koningsberger traclaat moest aannemen, volgens het welke hij beloofde, in het toekomende, Pruissen als een Leen van de Kroon Zweeden te ontfangen. Dog hem wierd van den Koning de Jaarlijksche schatting kwijt gescholden, de beroeping aan den rechten Opperheer (appellatio ad dominum rectum) vernietigd, en het Bisdom Ermeland, behalven Frauenburg, het welk Zweeden behield, onder den tijtel van een Vorstendom, op dezelfde voorwaarden, als Pruissen, aan hem overgegeeven.
Door dit uit nood gemaakte bestand haalde zig de Keurvorst de uiterste verbittering der Poolen, en den naijver van ’t Keizerlijke Hof, op den hals. Ten einde nu zijne Duitsche Staaten in deezen toestand van zaken niet te vrezen hadden, wierd in den jaare 1656, den 24 October, te Koningsbergen eene alliantie met Frankrijk gesloten, voornamelijk daar toe dienende om de Westphaalsche vrede te doen stand grijpen. Frankrijk zou den Keurvorst, des nood zijnde, met 6500, en de Keurvorst van Frankrijk met 2000 man bijstaan. Maar om Pruissen te behouden was geen ander middel overig dan in een naauw verbond met Zweeden te treden, ’t welk van deeze Kroon werd gezogt, en door de harde bestandelingen en bedreigingen der Poolen genoegzaam scheen geregtvaardigt te worden; hebbende de Koning onder anderen eene plegtige belofte gedaan om alle de Protestanten in zijne Landen uitteroeijen. Vervolgens werd te Marienburg den 15 Junij, des Jaars 1656 een verbond geslooten, met oogmerk, om van den oorlog in Poolen een einde te maken, en inzonderheid van de Keurvorstelijke zijde zig van het uit Poolen gedreigde gevaar te redden.
Uit kragt van dit verbond zou de Keurvorst alle de geenen als vijanden standelen, die den Koning van Zweeden in of buiten het veroverde Poolen zouden aanvallen, en inzonderheid altijd 4000 man tot des Konings dienst gereed houden; gelijk daarentegen de Koning den Keurvorst met 6000 man in zijne Pruisische Landen beloofde te beschermen. Doch de Keurvorst bedong daar bij, dat hij Moskovie en Litthauen niet behoefde te keer te gaan, als willende met dat Rijk in vrede blijven, In de geheime artikelen van dit verdrag werd bedongen, dat het Koninkrijk van Poolen zodanig onder hen zou verdeeld worden, dat de Keurvorst de Waiwoodschappen van Pozen, Galisch, Siradie en Lenczitz, en Zweeden al wat verder veroverd zou worden, zou behouden, en dat de een den anderen in het bezit daar van zou beschermen. Ook werd ’er bij deeze gelegenheid eene verklaaring over het Koningsbergsche Leentractaat opgesteld. Men spoedde zig vervolgens om de Poolen, die zig wederom hersteld, Warschau ingenoomen, en een Leger van 39000 man aldaar verzameld hadden, met 16000 man op het lijf te vallen, wanneer deu 8, 9 en 10 julij de beruchte slag bij Warschau voorviel, in welken de Poolen, die zig tegen het Koninklijke vrouwenvolk hadden laten verluiden, dat zij niet hunne fabels, maar alleen hunne karbatschen zouden gebruiken, met verlies van ruim 4000 man op de vlugt gedreeven werden, terwijl men van de zijde der Bondgenooten niet meer dan 400 vermistte.
De Zweeden na deezen slag bemerkende, hoe nut hen de hulp van den Keurvorst was, bediende zig deeze laatste van die gelegenheid om het Koningsbergsche Leentractaat geheel te doen vernietigen, en de Souverainiteit over Pruissen te erlangen; welke hem ook in het Labiausche tractaat ven den 10 November, des Jaars 1656 werd toegestaan; doch zodanig, dat na het uitsterven van de mannelijke linie des gantschen Huizes van Brandenburg, alle Pruissische Landen aan de Kroon van Zweeden zouden vervallen, en in zo een geval den in leven zijnde Markgravinnen van dezelve het Ampt Insterburg als een hijpotheek 300.000 rijksdaalders zou overgegeeven worden.
Ook werd den Keurvorst de tol te Memel en Piliau voor 120,000 rijksdaalders alleen gelaaten, en voorts vastgesteld, dat beide Mogendheden malkander in tijd van nood met 4000 man zouden bijstaan. Eindelijk werden ’er nog eenige verklaringen over de geheime artikelen van het verdrag van Marlenburg bijgevoegd. Schoon nu deeze geallieersten tot nog toe vrij gelukkig waren geweest, verminderde egter hun Leger, terwijl dat van hunne vijanden aangroeide. De Poolen vielen in de Keurvorstelijke Mark, zijnde de Regeering aldaar, zelfs tegen den zin van den Keurvorst, genoodzaakt hen op harde voorwaarden het Land te doen ruimen.
De Zweeden kregen met de Deenen, met welke de Keurvorst zig te vergeefsch bemoeide de vrede te bemiddelen, de standen zo vol, dat de Koning alle zijne troepen uit Poolen derwaards moest trekken, De overige Mogendheden konden of wilden den Keurvorst weinig helpen. Deeze omstandigheden bewoogen hem, met allen ernst een verbindtenis met Poolen te zoeken, waar toe des Keurvorsten moeder en de Koningin van Poolen door haare brieven haar best deden. Men maakte dan, om de Zweeden te misleiden, den 22 Augustus, des Jaars 1657 een interimsverdrag, bij ’t welke een stilstand werd bedongen, als mede dat alles in den staat, waar in het thans was, zou blijven ; maar door een geheim artikel werd het gantsche verdrag met Zweden vernietigd. Het waaragtige vergelijk werd, door Oostenrijksche bemiddeling, te Welau den 19 September geslooten, en te Bromberg, of Bijdgorst, bevestigd.
Uit kracht van deezen vrede moest de Keurvorst het Bisdom Ermeland, en wat hij voorts, met hulp der Zweeden, had aan zig gebragt, wederom overgeeven; waar voor hem en zijne mannelijke afkomelingen de volkoome Souverainiteit over het HertogdomPruissen blnnen de grenzen, zoals het zelve voor den oorlog was geweest, gegeeven werd; doch dat dit Pruissen na ’t uitsterven van wettige mannelijke erven wederom als een Poolsch Leen aan die Kroon zou vervallen. Daarenboven werd ’er bedongen, als ’er wederom een overdragt van dit Leen moest gedaan worden, men voornamelijk op de Keurvorstelijke nabestaanden van de Frankische linie zou agt geven, om hen het zelve op dezelve voorwaarden, als het des Keurvorsten voorvaderen hadden bezeten, zou overgeeven; als mede bij uitsterven, aan de vrouwelijke afkomelingen, of andere naaste aanverwanten des Keurvorsten, Insterburg zo lange in te ruimen, tot dat zij 160,000 rijksdaalders daar uit hadden getrokken. In de Brombergsche artijkels werd den Keurvorst ook Lauenburg, Butow en Elbingen overgelaaten, welke laatste plaats, egter, de Keurvorst voor 400,000 rijksdaalders beloofde wederom aan Poolen aftestaan.
Voorts kwam men overeen, dat men gezamentlijkerstand de Zweeden uit Poolen en Pruissen zou doen verhuizen, en hoedanig men, wanneer na de gemaakte vrede, de een of de ander door Zweeden binnen tien Jaaren werd overvallen, elkander zou te hulp komen. Eindelijk werd den Keurvorst belooft, dat hem, tot zijne Krijgstoerusting tegen Zweeden, 120,000 rijksdaalders van de Kroon Poolen in drie Jaaren tijds zouden geteld worden, en hem, tot verzekering van dien, de Stad en Starostdij Draheim aan gewezen. Alle deeze overeenkomften zijn door den Koning van Poolen, den Keurvorst, en de Poolsche Raadsheeren met een plegtigen eed bezwooren. De Keurvorst, van den Zweedschen kant niet veel goeds vermoedende, doordien hem dezelve hunnen slegten voortgang in Poolen te last leiden, vond veiligst, zig ook met Denemarken te verbinden, ’t welk den 30 October des Jaars 1657 geschiedde, wanneer deeze beide Mogendheden inzonderheid beloofden, den oorlog ieder, waar hij het best zou oordeelen, met alle magt tegen Zweeden voort te zetten, en geen bijzondere vrede te maken. Denemarken stond daarenboven in voor de nakomlinge van de Welausche vrede, en de Keurvorst voor die vrede, welke tusschen deeze Kroon en Poolen gemaakt was.
Voorts werd 'er met LEOPOLDUS, toenmaals Koning van Hungarie en Boheemen, een' tractaat geslooten, en den 27 Februarij, des Jaars 1658 bevestigd, uit kracht van 't welke de Koning den Keurvorst met 6000, en deeze den eemgenoemden met 3500 man in zijne Landen en rechten tegen alle vijanden, voornamelijk de Zweeden, zou beschennen. Bij de verkiezing van LEOPODUS tot Keizer sprak men weder van de pretensie op Jagerndorf, wordende van de Oostenrijksche zijde 200,000 rijksdaalders daar voor geboden; doch de Keurvorst nam het in beraad, en wilde deeze zaak liefst laten steken. Na dat men vervolgens te vergeefsch aan een vergelijk met Zweeden had gearbeid, werd 'er beslooten, Denemarken, 't welk van deeze Kroon zeer benaauwd werd, met alle magt te ondersteunen, en ten dien einde den 21 Januari, des Jaars 1658 een afzonderlijk verdrag geslooten, waar op in Holstein, Pruissen eu Pomeren de vijandlijkheden begonnen, wanneer Pruissen van de Zweeden gezuiverd, en in Holslein denzelven Frederik-Oede en het Eiland Funen wederom afgenomen werd. In Pomeren werden Wollin, Damme en Demmin veroverd, maar Stettin en Grijpswalde te vergeefsch belegerd.
Doch bij de Olivasche vrede, geslooten den 22 April, des Jaars 1660, gaf de Keurvorst alles wederom over, wat hij den Zweeden had afgenomen, en kreeg daar voor de plegtige renunciatie van de Kaningsbergsche, Marienburgsche en Labiansche tractaaten, en dat weinige, 't welk de Zweeden van zijn Pruissen nog bezaten.
Maar hij kon het niet doordringen, dat zijne pretensie op Elbingen in de vredesartikelen ingelascht, en van de Zweeden terstond aan hem overgegeeven werd, maar alleenlijk, dat het Bijdgotische bestand door deeze vrede zijn kragt niet zou verliezen: waarom de Poolen naderstand gelegenheid nadien, onder allerstande uitvlugten hem deeze Stad te weigeren. Doen de Keurvorst wilde deswegen geen nieuwen oorlog beginnen, maar zogt veel eer zijn Land Wederom in rust te brengen, en te behouden; om welke reden onder anderen met KAREL DEN II van Engeland zekere commercie tractaaten werden geslooten. Vervolgens zogt hij de verkreege Souverainiteit over Pruissen te bevestigen, en de huldiging daar van te ontfangen, waar over veele zwarigheden ontstond en, doordien de Pruissen, voornamelijk die van Koningsbergen, een Souveraine heerschappij te nadeelig voor hunne vrijheden oordeelden: te meer, alzo zij door heimelijk aanhitzen der Poolen, als ook voornamelijk door openlijk aanstoken van HIERONYMUS RHODIUS, in hunne wederspannigneid gesterkt werden, zo dat zij reeds op Zweedsche hulp wagtten. Maar na dat alle middelen, om de gemoederen te winnen, vrugteloos waren geweest, en RHODIUS gevangen was gezet, gebeurde het eindelijk, dat de Landstanden in den Jaare 1663 den 18 October, in tegenwoordigheid der Poolsche Gezanten, den Keurvorst, als hunnen Souverain, op die wijze, als het Welauische tractaat behelsde, huldigden.
In het volgende Jaar werd het oude verbond met Frankrijk wederom vernieuwd, en omtrent eenige dingen verandert. Den 27 Maart, des Jaars 1606 maakte men een nieuw verbond met Zweeden, bij ’t welk deeze den Keurvorst zijne Pruisissche Souverainiteit, en de Keurvorst hen, wat zij in Esthen en Lijstand hadden, en beide malkander de bij de Westphaalsche vrede verkreegene Landen garandeersten; ten welken einde Zweeden den Keurvorst met 3000, en de Keurvorst het zelve met 2500 man bij te staan, zig te verbonden In het zelfde Jaar maakte de Keurvorst ook van de strijdigheden met Palts-Nieuwburg wegens de Kleefsche erffenisse, door een bestendig erfverdrag, een gewenscht einde, waar over men het artikel, GULIKSCHE SUCCESSIE-STRIJD kan nazien.
Ondertusschen was in den Jaare 1663 de Turksche oorlog begonnen, wanneer men voorsloeg, Keurvorst FREDRIK WILHELM het opperbevel over het gantsche Keizerlijke Leger optedraagen: doch hoe wel zulks niet geschiedde, zond hij egter Krijgsvolk tot het voortzetten van deezen oorlog, het welk onder dén Keizerlijken Generaal VAN SOUCHES goede diensten deed. Ook holp hij door zijne bemiddeling het verdrag tusschen de Hertogen van Luneburg, GEORG WILHELM van Zell, en JOHAN FREDERIK van Kalemberg, bevorderen, en meer andere verschillen, onder anderen de onlusten tusschen Zweeden en de Stad Breemen af doen. Hij was ook zo gelukkig, dat hij de bedugte zaak nopens Maagdenburg, welke Stad op den Rijksdag haare gantsche exemtie uit het Stigt onmiddelijk gezogt, en reeds tamelijken ingang had gevonden, schielijk, en zonder bloedstorten ten einde bragt, doordien die Stad, zo haast als zij het naderen van ’t Keurvorstlijke Leger bemerkte, de eventuaale huldiging (om dat de Saxische administrator nog leefde) deed, en vrijwillig Keurvorstlijke Brandenburgsche bezetting innam. Wanneer vervolgens de oorlog tusschen Holland en Engeland, als mede de onlusten met den Bisschop van Munster, begonnen, zogt de Keurvorst te vergeefs bij de Hollanders de inruiming van zijne Kleefsche vestingen; maar trad egter in een verweerend verbond met dezelve, ’t welk den 6 Februarij, des Jaars 1666 te Kleef werd geslooten; waar bij bedongen werd, dat de Staaten den Keurvorst, indien dezelve overvallen werd, met 3000 man, en hij den Staaten in een gelijk geval met 2000 man zou te hulp komen.
De onlusten met den Bisschop van Munster aangaande, men vond bij een ander tractaat geraden, dat de Keurvorst allen vlijt zou aanwenden om dezelve in der minne bij te leggen; en indien zulks vrugteloos afliep , om den Bisschop met 12000 man tot de vrede te dwingen. De Bisschop nam het eerste aan, en op dat den Keurvorst in vervolg van tijd geen moeielijkheid uit deeze alliantie mogt overkomen, werd hij ook in de Bredasche vrede begreepen. Hij maakte nog in dit Jaar, tot meerster zekerheid voor zig, eene alliantie voor agt Jaaren met Denemarken, om malkander met 4000 man te hulp te komen; als mede de zogenoemde vierdubbelde alliantie tusschen dezelve Kroon, den Keurvorst, de Hertogen van Luneburg, en de Nederlanden. Als de oorlog tusschen Spanje en Frankrijk in de Nederlanden begon, sloot de Keurvorst in den Jaare 1667 met den laatsten een tractaat, waar bij de Koning beloofde, zig bij de aanstaande verkiezing eens Konings van Poolen niet voor den Prinse van Condé, maar voor den Paltsgraave van Nieuwburg te verklaaren, en dat hij aan den Keurvorst eene volkome neutraliteit en verleening van het Rhijnsche verbond, In het welke hij zig in ’t Jaar 1664 begeeven had, voor den tijd van drie Jaaren toestond.
De reden, waarom zig de Keurvorst aan de Poolsche successie zodanig liet geleegen zijn, was zeker verdrag, ’t welk hij in het voorgaande Jaar met Palts-Nieuwburg had gemaakt, waar bij aan den Paltsgraave was belooft, hem zo veel mogelijk tot de Poolsche Kroon te helpen, waar voor hem van den Paltsgraave Recklingshauzen belooft werd. Uit kracht van deeze belofte bragt de Keurvorst in het Jaar 1668 ook de Zweeden op de zijde van dien Vorst, zo dat dezelve bij zeker afzonderlijk gemaakt tractaat beloofden, zig geduurende de tegenwoordige Tusschenregeeringe voor geen anderen te verklaaren. In dit Jaar kreeg eindelijk de Keurvorst het bezit van de Starostdij Draheim, welke hij tot nu toe te vergeefs gezogt had. Doch zijne moeite, na den vrijwilligen afstand van Koning JOHAN CASIMIR van Poolen voor Nieuwburg aangewend, was vrugteloos, hoewel hem ook de verkiezing van den Koning MICHIEL in zo verre niet onaangenaam was, om dat door hem, als door een inboorling, Poolen aan geen buitenlandsch Vorst, die Pruissen nadeelig kon zijn, kwam.
Toen de oorlog tusschen den Koning van Frankrijk en Holland begon, zogt de eerste den Keurvorst op alle wijzen op zijne zijde te krijgen, of ten minste om hem neutraal te doen blijven. Maar hij oordeelde raadzamer, de partij der Hollanders te kiezen, en sloot derhalven den 26 April, des Jaars 1672 een verbond met dezelve, waar bij hij beloofde, de Republiek met 20,000 man, aan welke zij de halve soldij zou geven, bij te staan. Ook verkreeg hij van den Keizer, dat hij hem 12000 man beloofde, hoe wel hij van deeze laatste weinig voordeel had, om dat de Keizer te vooren den Koning van Frankrijk heimelijk had belooft, zig in dit Jaar in geen oorlog te zullen mengen, De Franschen hadden ondertusschen niet alleen een gedeelte der Vereenigde Nederlanden, maar ook de Kleefsche vestingen van den Keurvorst, in welke Hollandsche bezetting lag, in genoomen, zelfs de Keurvorstelijke bezetting uit Emmerik gejaagd, en wegens het gantsche Land, zonder een woord van den Keurvorst te gewagen, zig laten huldigen. Dus wilde de Keurvorst met zijn Leger recht naar Westphaalen trekken; maar door de Kunstenarijen der Keizerlijke Staatsdienaaren, voornamelijk van den Graave van Lobkowitz, bragt men den geheelen zomer des Jaars 1672 door met te vergeefs hier en daar te zoeken over den Rhijn te komen, tot dat men eindelijk in de door de Franschen, en zonderling door den Bisschop van Munster, deszelfs bondgenoot, verwoede Landen van den Keurvorst kwam, en wegens de daar op volgenden winter niets van belang uitvoerde.
Deeze en andere redenen bewogen den Keurvorst om met Frankrijk eene afzonderlijke vrede te maken, dewelke te Vossem den 16 Junij des jaars 1673 geslooten werd, bij welke hem zijne Kleefsche plaatzen, welke Frankrijk den Hollanders had afgenomen, nevens 800,000 rijksdaalders, belooft werden ; waar tegen hij zig moest verbinden, voortaan de Hollanders tegen Frankrijk niet te zullen bijspringen. In Poolen baarde ondertusschen CHRISTIAAN LODEWYK KALCKSTEIN, den Keurvorst veel verdriet. Onder dit voorwenzel werd over de bevestiging van het Welauische tractaat door den nieuwen Koning eenige zwarigheid gemaakt; maar eindelijk werd het zelve in het Jaar 1672, den 15 Maart bevestigd; en na den dood van den Koning MICHIEL werd in het geheel geen acht meer op deeze zaak geslagen. Wanneer de oorlog tusschen Frankrijk en Holland overstand nam, vernieuwde de Keurvorst in den jaare 1673, den 1 December, die van ’t Jaar 1668 met Zweeden gemaakte defensive alliantie , met:eenige verandering naar de geschapenheid van dien tijd.
Vervolgens bemoeiden zig zo wel de Hollanders en de Keurvorst van de Palts, die ook had begonnen de Franschen vijandlijk te standelen, als mede de Koning van Frankrijk, den Keurvorst in een nader verbond te trekken; en de laatstgenoemde Koning vond zig genoodzaakt, wegens den nieuwen oorlog met Spanje, de Kleefsche vestingen Wezel, Rees, en Schenkenkenschans, waar toe hij tot nog toe weinig lust had gehad, in Maij, des Jaars 1674 aan de Keurvorstelijke n in te ruimen. Egter had de Keurvorst meer reden om zig in een alliantie met den Keizer, Spanje en Holland in te laten, oordeelende, dat Frankrijk met reden daar over niet te onvrede kon zijn, naardien hij het gemaakte bestand het eerst, door zo groote schade in de Kleefsche Landen te veroorzaken, had gebrooken, en door dien de Keurvorst zig had voorbehouden, dat hij zijn schuldigen pligt, omtrent het Rijk, het welk thans van Frankrijk in de Palts en de Elzas vijandelijk werd gestandeld, niet kon te buiten gaan. Deeze alliantie, welke te Keulen aan de Spree den 24 Junij, des Jaars 1674 geslooten werd, zou eigenlijk dienen om de algemeene vrede te herstellen, en de Keurvorst verbond zig, 16000 man ten diende der geallieersten, doch meest op Spaansche en Hollandsche soldij, in het veld te brengen; waar tegen alle drie de Mogendheden beloofden, zijn Land voor schade vrij te houden, en geen afzonderlijke vrede te zullen maken. De Keurvorst bragt zijn Leger in persoon in den Elzas, maar kon, behalven een schermutzeling, tusschen hem en TURENNE bij Keizersberg voorgevallen, niets van belang uitvoeren, om dat de Keizerlijke Generaal BOURNONVILLE zijne onderneemingen op allerlei wijze belette.
Ondertusschen liet zig Zweeden door den Koning van Frankrijk bewegen, het verbond met den Keurvorst te breken, en zijne troepen op het einde des Jaars 1674 in de Mark te laten trekken, en terwijl de Keurvorst, om dat zijn Krijgsvolk van de stand was gezonden, niet in staat was, hen met geweld te wederstaan, gaf hij bevel, het Zweedsche Krijgsvolk overal vrijwillig inteneemen, om daar door de uitende verwoesting des Lands voor te komen, vermids de Zweden deeze inlegering nog als geen vredebreuk wilden aangemerkt hebben. Wanneer de Koning MICHIEL van Poolen overleeden was, kwam de Keurvorst KAREL EMILIUS in aanmerking, gelijk reeds te vooren bij het openstaan van den Troon was gebeurd. Doch de voorwaarden, welke men hem wilde voorschrijven, waren zodanig,-dat de Keurvorst weinig lust daar toe had. Met den nieuwen Koning, JOHANNES SOMIESKY,
onderhield hij eerst goede vriendschap, en zond hem twaalf Compagnien Dragonders tegen de Turken te hulp Maar wanneer de Keurvorst de Fransche partij weigerde aan te kleven, verflaauwde deeze vriendschap. Ondertusschen was de Keurvorst bezig, zijne troepen uit den Elzas wederom in zijne Landen te brengen, en de Staaten der Vereenigde Nederlanden, nevens de Deenen, tot een oorlog met de Zweeden te beweegen, die onder den name van vrede, voornamelijk zo lang de Generaal WRANGEL ziek was, en zijn broeder WOLCMAR het opperbevel had opgedragen, de wreedste buitensporigheden iu de Mark pleegden. Doch de Keurvorst viel hen, zonder de Hollandsche en Keizerlijke hulpbenden af te wagten, schielijk op het lijf, veroverde den 15 Junij, des Jaars 1675 Ratenau, met groot verlies der Zweeden, en taste den 18 Junij bij Fehrbellin met zijne Ruiterij, het Zweedschen Leger met een zo goed gevolg aan, dat ten minste 1500 vijanden op de plaats dood bleven; waarentegen naauwlijks het tiende gedeelte van de Brandenburgers vermist werd.
Door deeze groote overwinning, door welke de Zweeden geheel uit het Land gevaagd werden, besloot de Keizer en het Rijk, de Zweeden den oorlog mede openlijk aan te zeggen, en de Hollanders deden het zelve; met den Koning van Denemarken werd den 25 September een geheim verbond geslooten, dat men namelijk met gezamentiijke magt den oorlog zou voortzetten, tot dat de Koning Schoonen, Halland en Blekkingen , als hebbende voortijds tot de Deensche Kroon behoord, nevens de vrijheid van den tol in de Zond, als mede het Eiland Rugen en de Stad Wismar, en de Keurvorst gantsen Pomeren wederom van de Zweeden had hernomen. Deeze nam noch in dit Jaar Wollin en Wolgast weg, welks laatste Stad de Zweeden in het volgende Jaar te vergeefs belegerden, en nog daarenboven Anklam en Demmin verlooren. Ondertusschen had de Keurvorst bij het Poolsche Hof werks genoeg, om de aanslagen der Franschen, die hem de Poolen gaarne op den hals wilden zenden, te verijdelen. In de verdeeling des Hertogdoms Breemen, als zijnde meest in standen der geallieersten tegen Zweeden, en aan de erfvereeniging met Oostenrijk arbeidde men te vergeefs, maar met beter voortgang aan het huwelijk des Keizers met de Prinsesse van de Palts ’t welk de Keurvorst op het tapijt bragt, en deed gelukken.
Ook werd ’er in den Jaare 1676 een nader verbond met Denemarken gemaakt, en voornamelijk beslooten, dat geen van beide afzonderlijk vrede zou maken. Men kwam omtrent ’t zelve, met den Hertog van Zell, en met den Bisschop van Munster, die thans op ’s Keizers zijde was getreeden, overeen. In den Jaare 1677 verkreeg eindelijk Keurvorst FREDERIK WILHELM na veel moeite de vernieuwing van het WeIauische vredesverbond, en het Leen wegens Lauenberg en Butau , en daar door meer zekerheid in zijne Pruissische en Poolsche Landen; en schoon hij nog de onderstandgelden van Spanje en Holland, nog de hulpbenden van den Keizer kreeg, dwong hij egter den 14 December deezes laatstgemelden Jaars Stettin, den 18 October, des Jaars 1678 Straalzond, en den 21 November Greipswalde met vuur tot overgave. Ondertusschen maakten de andere bondgenooten vrede met Frankrijk, en de Keurvorst zette den oorlog nog eenigen tijd alleen voort.
Geduurende deeze onlusten verkreeg hij van den Keizer de bevestiging van het bestendig erf-vergelijk met Palts- Neuburg, aangaande de Kleefsche Landen, schoon hij wegens dezelve stem en zitting op de Rijksdagen niet kon verwerven. De Zweeden hadden, na dat zij Pomeren verlooren hadden, hunne meeste hoop op een gelukkigen toer derwaards gevestigd; vielen derharven op het einde des Jaars 1670 uit Lijstand met 16000 man in het zelve, en veroverden, in afwezenheid der Keurvorstelijke volkeren, verscheide plaatzen; maar de Keurvorst spoedde zig met een Leger in de felste koude om zijnen onderdaanen te hulp te komen, en kwam, na veel ongemak, den 10 Januarij, des Jaars 1679 in Marienwerder. De vijand, naauwlijks van zijne aankomst verwittigd zijnde, zette het op een lopen , maar werd door verscheide schermutzelingen, geduurig vervolgt, als ook door zwaare ziektens en honger, zodanig klein gemaakt, dat van 16000 man naauwlijks 1000 gezond in Lijstand wederom te rug kwamen.
Daar door werden ook de aanslagen des Konings van Poolen, dien de Zweeden hadden beloofd het Hertoglijke Pruissen te leveren, verijdeld; doch de Keurvorst oordeelde thans niet raadzaam om ’er zig openlijk over te bezwaaren. Maar dat hij van deeze overwinning op de Zweeden geen voordeel genoeg behaalde , werd veroorzaakt , wijl inmiddels ook de Keizerlijken en Luneburgers te Nijmeegen met Frankrijk en Zweeden, met uitsluitinge van Denemarken en Brandenburg, vrede hadden gemaakt; waar tegen de twee laatste te vergeefs protesteersten, en de bekrachting zogten te beletten. Naardien de Keurvorst dus van de overige geallieersten verlaaten was, en de Franschen in het Hertogdom Kleef naar hun zin huis hielden, tegen welke de Keurvorst met zijne 6000 man weinig kon uitvoeren, en zijn ander Krijgsvolk in Pruissen niet kon missen, moest hij eerst in een stilstand voor eene maand in April, des Jaars 1679 bewilligen, daar van de verlenging voor 14 dagen verkrijgende; voorts Wezel en Lipstad den Franschen inruimen, en eindelijk, wanneer de vijandlijkheden van nieuw begonnen, zelfs de vrede van S. Germain aanneemen, welke den 29 Junij, des Jaars 1679 geslooten werd; volgens welke vrede alles op den voet van de Westphaalsche werd vastgesteld, en de Keurvorst van al wat hij had veroverd niet meer behield, dan dat geene, het welk hij bij het Stetinsche verdrag, in den Jaare 1653 van Achter-Pomeren aan Zweeden had moeten afstaan: namelijk de landstreek naast den Oder, behalven Dam en Golnau, welke plaatzen bij de Westphaalsche vrede aan de Zweeden waren gekoomen; doch zou de Keurvorst Golnau zo lang behouden, tot dat hem de Zweeden 50,000 rijksdaalders hadden betaald.
Voorts stonden de Zweeden hun aandeel aan de tollen in Achter-Pomeren aan hem af, en de Koning van Frankrijk beloofde den Keurvorst alle zijne Landen en vestingen wederom te geven; 300,000 riiksdaalders te betaalen, en hem in zijne eischen op eenige kleine standen des Roomschen Rijks bevorderlijk te zijn. Nog in dit zelfde Jaar werd door des Keurvorsten bemiddeling ’t verschil tusschen Denemarken en de Stad Hamburg weg genoomen, bij welke gelegenheid deeze Stad ook 1250000 rijksdaalders voor de winterlegeringen van den voorigen oorlog betaalde. In het einde deezes Jaars kwam een Tartaarsch Gezant te Berlijn, wiens aanbrengen egter alleen in complimenten en in ’t vereeren van eea schoon paard bestond , waar voor hij met aanzienlijke geschenken wederom werd te rug gezonden.
Zijn tolk had een houte neus en geen ooren. Terwijl de Keurvorst in den Franschen oorlog, voornamelijk ten voordeele van het Rijk, de vrede met Frankrijk en Zweeden had gebrooken, en hem derhalven door een Rijksbesluit te Regensburg de indemnisatie was belooft, begeerste hij thans, dat hem ten dien einde de verwachting op Oost-Friesland, voorts de drie Rijkssteden Mulhauzen , Nordhauxen en Dortmond, en daar benevens de vrijheid mogt gegeeven worden, om eenige Kanunnikdijen in zijne Stichten in te trekken; maar hij kon geen deezer dingen verkrijgen. In Spanje had de Keurvorst ook nog 1800.000 rijksdaalders onderstandgelden te vorderen; en alzo het Spaansche Hof de schuld wel niet ontkende, maar geen geld, noch het Eiland Trinitados in Amerika tot betalinge wilde geven, gaf de Keurvorst zijne acht Oorlogschepen, die hij geduurende den oorlog in de Balthische Zee had gehad, tn thans, om de commercie op te rechten, naar Guinee zond, bevel, om op de Spaansche Schepen repressailjen te gebruiken, hebbende te vooren de oude defensive alliantie met Frankrijk geslooten, en voornamelijk bij dit voorval zijne Kleefsche Landen tegen den inval der Spanjaarden van deeze Kroon laaten guaraudeeren. Dit smaldeel was ook in zo verre gelukkig, dat het een Schip voor Oostende, en tvee andere in Amerika opbragt; maar als het bij het voorgebergte van S.
Vincent op de Zilvervloot kruiste, werd ’t zelve van twaalf Spaansche Oorlogschepen aangetast, en moest zig, hoe wel zonder groot verlies, in de Portugeesche haven Lagos bergen. Het Huis Brandenburg was in den Jaare 1680 zo gelukkig, dat het zelve, door den dood van den tot hier toe geweezen administrator des Stichts Maagdenburg, werkelijk in deszelfs bezit werd gesteld, gelijk hij dan zonder eenige tegensprake, of zwarigheid, wegens dat Sticht stem en zitting op den Rijksdag verkreeg. In het Jaar 1681 sloot de Keurvorst met Hanover en Saxen defensive alliantien, tot onderhouding van de Westphaalsche en Nijmeesche vrede: maar met de Poolen had de Keurvorst eenige onlusten, om dat zij het huwelijk van Markgraave LODEWYK met de Prinsesse van RADZIVIL zogten te beletten, als waar door aanzienlijke goedederen in Poolen aan het Brandenburgsche Huis komen vallen; wanneer men inzonderheid wilde aandringen, dat dit huwelijk buiten weten des Konings als oppersten voogd was geschied, en de Keurvorst des wegen van het jus indigenatus verstooken was. Doch die zaak werd zonder veel moeite bijgelegt, en in het Jaar 1683 een afzonderlijk verdrag gemaakt, bij ’t welke de Koning zig verbond, den Markgraave en zijne Gemalin In hunne in Poolen en Litihauwen leggende goederen te beschermen.
In dit zelfde Jaar werd den Keurvorst, uit krachte van zijn condirectorium van den Westphaalschen kreits opgedraagen, de standen van Oost Friesland, die zig over het krenken van hunne vrijheden bezwaarden, te hulp te komen, wanneer hij eerst een verdrag aanried , en zijne bemiddeling aanbood: maar als dit niet wilde helpen, liet hij, volgens het te Embden met de standen gemaakte vergelijk, Grietzijl met 3000 man bezetten, om zig, des nood, van dezelve te bedienen; waar toe ook de Standen beloofden maandelijks 1250 rijksdaalders te geven. Deeze verbindtenis met de Oost-Friezen gaf den Keurvorst gelegenheid, de Afrikaansche Compagnie, en den standel op Guinee, welke hun Comptoir te Embden heeft, beter voort te zetten, gelijk toenmaals de vesting Frederiksberg, op den berg Montfort, een mijl van de Kaap der drie Punten aangelegt, en met de inwooners verscheide vergelijken gemaakt werden. Wanneer vervolgens de verschillen tusschen Duitschland en Frankrijk weder begonnen, trad de Keurvorst niet, gelijk hij verzogt werd, in de zogenoemde associatie met den Keizer, Engeland en Holland, maar maakte veel eer in den Jaare 1682, den 12 Januarij, te Berlijn met Frankrijk een nieuw verbond, waar bij hij zig verpligtte, om op alle wijze de vrede tusschen het Duitsche Rijk en deeze Kroon te bevorderen; daarentegen zou Frankrijk de kamers van reunie wegdoen, en zo lang, als ’er hoop tot vrede was, de wapenen niet opvatten. Hij hield ook zijn woord getrouwelijk, en liet de vrede te Regensburg met den grootsten nadruk aanraden, voorstellende, dat men zig door de te Nijmegen schielijk gemaakte tractaaten geheel buiten staat had gesteld om in het toekomende de Fransche wapenen te kunnen wederstaan.
Hij kantte zig ook tegen het Laxenburgsche verbond, waar door de oorlog werd bevordert. Insgelijks maakte hij met den Koning van Denemarken een verbond, om beide, naar bun uiterste vermogen, de vrede te helpen stand houden; doch anderzints, dat ieder 10.000 man op de been zou houden, om met dezelve hunne neutraliteit te verdedigen, in deeze verbindtenisse werd ook de Bisschop van Munster , en naderstand de Keurvorst van Keulen, mede aangenoomen. Van de andere zijde liet de Keurvorst ook niet na, den Franschen de noodzakelijkheid der gemeene rust voor te stellen , en begeerste, dat men hem onderstandgelden zou bijzetten, om zig daar door te beter te kunnen in staat stellen om de eenzijdigheid tegen deszelfs vijanden, in gevalle van nood, met kracht te verdedigen, hoe wel hij in beide stukken slecht gehoor kreeg. Wanneer ondertusschen de Turken groote voortgangen maakten, en in den Jaare 1683 zelfs Weenen beleger, den, wilde de Keurvorst den Keizer met 12000 man te hulp koomen.
Maar de Fransche Gezant wist de zaaken zodanig te draaien, dat de Keizer begon te vrezen, deeze volkeren mogten order hebben, de Silesische Vorstendommen, op welke het Huis Brandenburg pretensie heeft, in bezit te neemen, en deswegen zulke harde voorwaarden voorstelde, dat de Keurvorst dezelve onmogelijk kon aanneemen. Doch hij liet den Koning van Poolen 1200 man over, die egter eerst wegens den langduurigen togt uit Pruissen na het ontzet der Stad Weenen aankwamen, doch in het veroveren van Gran, en anderzints, goede diensten deden, wanneer ondertusschen de Keurvorst zijn uiterste best deed om den oorlog tusschen Denemarken en Luneburg voor te koomen, en veel eer het laatste huis mede in hunne alliantie te trekken. Ook bemoeide hij zig te vergeefsch, den Koning van Frankrijk van de harde proceduuren tegen de Landen des Prinsen van Oranje in Frankrijk af te houden, op welke de Keurvorst wegens zijne eerste Gemalinne verwachting had. Eindelijk werd in den Jaare 1684 met het Huis van Luneburg, het welk tot nu toe des Keurvorsten voorneemen had wederstaan, eene defensive alliantie geslooten, gelijk drie Jaaren te vooren alleen met Hanover was gemaakt, en terstond daar op volgde, wel voornamelijk door toedoen van Keurvorst FREDERIK WILHELM, een twintig jaarig bestand tusschen het Rijk en Frankrijk. In dit Jaar zond de Keurvorst den Koning van Poolen 2000 man tegen de Turken te hulp; maar dezelve hadden geen gelegenheid, om hunne dapperheid te laaten blijken.
Eindelijk nam hij ook in dit Jaar den tijtel van zijn aloud Stadhuis der Graaven van Hohenzolleren wederom aan, om zijn huis bij gelegenheid van de opvolging te verzekeren. In het begin des volgenden Jaars verkreeg hij de plegtige Leen verheffing van Maagdenburg, en de Leenbrieven over de overige bij de Westphaalsche vrede bekoome Provintien. Maar nopens de Silesische pretentien, en de voorspraak voor de Protestanten in de Keizerlijke Erstanden, vond hij slegt gehoor. Den 13 Augustus deezes Jaars werd de oude defensive alliantie met Holland wederom vernieuwd, en tot het einde van deeze eeuwe verlengt; en met eenen werden des Keurvorsten eischen afgedaan, alzo de Hollanders hem 440000 rijksdaalders binnen den tijd van tien Jaaren zouden betaalen; en men kwam voorts zodanig overeen , dat tusschen des Keurvorsten Compagnie op Guinee, en de West lndische der Hollanders niet ligtelijk onlusten konden gebeuren.
Over deeze alliantie was Denemarken eenigermaaten gebelgd; Frankrijk was insgelijks misnoegd, inzonderheid over het Plakkaat, door den Keurvorst op den 29 October, des Jaars 1685 aangeslagen, waar bij den door het vernietigen van het edict van Nantes uit Frankrijk verjaagde Protestanten in zijne Landen alle bescherming, en onderstand tot hunne neering en commersie werd aangeboden; en dewijl de Koning van Frankrijk in deeze zaak, gelijk in andere, liet blijken, dat hij den Keurvorst meer voor een vasal dan als een bondgenoot hield, maakte deeze ook geen zwarigheid, in ’t Jaar 1686 zo wel met Zweeden, welke Kroon toenmaals met Frankrijk overhoop lag, als ook met den Keizer, in een nader verbond te treeden. Beide beoogden zij de rust in Duitschland en de duurzaamheid van de laatste vrede; inzonderheid zou de Keizer den Keurvorst 12000, en deeze den anderen 8000 man op eige kosten te hulp zenden, doch zo, dat de Keizer den Keurvorst in tijd van vrede Jaarlijks 100,000 Keizerlijke guldens, en in oorlogstijd zo veel daalders zou betaalen. In dit tractaat werd ook des Keurvorsten aanspraak op Jagerndorf, Liegnitz, Brieg en Wolau, nevens eenige Heerlijkheden in Silesie, afgedaan, zodanig,, dat hem de Swubische kreits met de Lands Hoogheid als een mannelijk Leen van Boheemen werd overgegeeven, doch dat hij geene vestingen daar in zou laaten bouwen, en de zaaken van den Godsdienst en de vrijheden der Landstanden ongekrenkt laaten. Voorts werd hem de Lichtensteinsche schuld in Oost-Friesland, waar voor Essen en Wirmund verpand waren, kwijt gescholden: doch deeze laatste artikelen zijn niet voltrokken.
Nog in het zelfde Jaar zond de Keurvorst, uit hoofde van de alliantie, 8000 man naar Hongarie, welke Offen hielpen inneemen, en zig voorts zeer wel kweeten. Hij keurde het Jugsburgsche verbond wel goed, maar wilde niet daar in treeden, om niet geheel en al met Frankrijk overhoop te geraaken. Dat de onlusten wederom in dit Jaar tusschen den Koning van Denemarken en de Stad Hamburg riet tot een verderflijken oorlog uitbersten, heeft men deezes Keurvorsten bemiddeling te danken. In het Jaar 1687 maakte de Keurvorst een vergelik met JOHAN ADOLF van Saxen-Witseenfels, wegens de vier Ampten Querjurt, Jutenbok, Dam en Burg, welke in de Praagsche en Westphaalsche vredesverstonden van het Sticht van Maagdenburg afgezondert, maar wegens de territoire gerechtigheden nog onafgedaan waren gebleeven.
Dit vergelijk bestond daar in, dat de Keurvorst van het dominium directum der drie eersten afstond, en daarentegen het laaste in eigendom behield, en nog 34000 niksdaalders den Hertog uitkeerste; ook deszelfs twee Prinsen, twee der beste prebenden in Maagdenburg en Halberstad gaf, en voer het overige de verwagting op alle vier Ampten voor zig behield. In dit Jaar zond de Czaar een Gezant naar Berlijn, om den Keurvorst in een verbond tegen de Turken en Tartaaren in te wikkelen.
Deeze Afgezant maakte zig daar door zeer belagchelijk, om dat hij begeerste, dat men, om dat de Keurvorst juist ziek te bedde jag, bij zijn gehoor naast *t bed van den Keurvorst een ander zou zetten, waar in hij gelaarst en gespoord wilde gaan leggen. Gedduurende zijnen overigen levenstijd wendde de Keurvorst alle moeite aan, om de ver uitziende oogmerken des Konings van Frankrijk te verijdelen; de verkiezing des Kardinaals FURSTENBERG tot medehelper des Aartsbisschops van Keulen te beletten; de oneenigheid tusschen Denemarken en Holstein bij te leggen, en de onderneeming des Prinsen van Oranje op Engeland te ondersteunen; doch zijne aannaderende dood belette dit alles, en hij wachtte dezelve met een grooten heldenmoed af, komende eindelijk op den 29 April, des Jaare 1688 te overlijden. FREDERIK WILHELM was een zeer aanzienlijk Vorst, sterk van lichaam, waar door hij de ongemakken des ooriogs zonder nadeel aan zijne gezondheid kon verdraagen, en zig in alles schikken. Zijn schrander verstand en weetgierigheid bragten in hem zo groote kennis, aangaande zijne eige belangen te weeg, dat hij zelf kon regeeren, en in het algemeen uit de verscheide gevoelens zijner Raaden dat geene verkiezen, ’t welk naderstand bij de uitkomst bleek, het beste te zijn geweest.
Men moet de geduurige verandering van partij niet zo zeer aan zijne onbestendigheid, als wel aan zijnen ijver, om altijd het best van zijn Land te bevorderen, toeschrijven. Zijne oplopenheid bleef meest bij de woorden, en was haast weder over, zo dat men zelfs naderstand niets daar van merkte. Den Godsdienst betreffende, hij zogt zijne Geloofsgenooten op alle wijze te beschermen, doch zo, dat hij ook anderen gaarne vrijheid van gewisse liet, en om den Godsdienst niemand staat te, noch beminde. Biijken van zijn zonderling geluk van zijne langduurige Regeering, het goed gevolg zijner wapenen, die bijna nooit ongelukkig waren, de aanzienlijke vermeerstering zijner Landen, dewelke hij door de Afrikaansche commercie, het invoeren van accijnzen, de vereeniging van de Rivieren den Oder met de Elbe, het opneemen der Fransche vlugtelingen, het stichten der Universiteit Doesburg, het versterk en der Steden, en door meer andere dingen in beter staat stelde: voornamelijk; heeft de Stad Berlijn door het aanbouwen van Frederikswerder en Dorotheënstad, als mede door het bouwen van veele Paleizen onder zijne Regeering, een geheel ander aanzien bekoomen; zo dat de naam van DE GROOTE, dewelke deezen Keurvorst gemeenlijk gegeeven word, hem met recht toekomt.
Hij heeft bij twee Gemalinnen dertien kinderen verwekt, van welke in het artikel BRANDENBURGS GESLACHT gesprooken zal worden.
Pufendorf Res gestae Friderici Wilhelmi. Pruissiche Staats-Geographie P. II, pag. 10, 31, 60 seq.