een Adelijk Geslacht , aan ’t welk de bovengemelde Staten weleer behoorden, is, zedert verscheiden eeuwen, tot heden toe, in de Provintie Friesland, zeer aanzienlijk geweest. In het Jaar 1439, werd, onder de Hovelingen op de Geest, gemeld THEIJO EYSINGA.
De Geslachtlijst van Eijsinga, vind men, in ’t Adelijk Wapenboek van Friesland, door FERWERDA uitgegeeven, en aldaar in het I. Deel. I. stuk, bl. 41-44, waar heen wij den Leezer wijzen. Alleen zullen wij daaruit aan wijzen, dat TEIJO EYSINGA , zo even gemeld, eenen Zoon had, GERCO, wiens dogter, HACK, toen Weduwe van EDO VAN JONGEMA, in het Jaar 1496, trouwde met TJALLING VAN BOLTA, die den naam van zijn vaderlijk Geslacht, BOLTA, verwisselde met dien van zijne Vrouwe, en, gelijk alle zijne nakomelingen nog heden doen, zig EYSINGAdeed noemen; behoevende die beide Gedachten, in adeldom noch oudheid, voor elkander te wijken. Dusdanig eene naamverwisfeling was, in dien tijd, onder de Friesche Edelen, niet ongewoon. TJALLING VAN BOLTA, naderhand EYSINGA, liet na EDO VAN EYSINGA, die, bij TJED JUCKEMA, had zeven kinderen: van welke FOKKO, waarvan straks nader, en zijn broeder FRANS, tot de verbondene Edelen behoorden. FRANS VAN EYSINGA was eerst gehuwd aan LISCK JOUWSMA, van Wirium ; naderhand aan LISCK WALTA, van Herbajuin en eindelijk aan RIEMK GALAMA, Weduwe van SJUK VAN CAMMINGA. Zijn Oudste Zoon, EDE VAN EYSINGA, was eerst Raad ter Admiraliteit, en daarna Raadsheer van het Hof. FRANS VAN EYSINGA, Kleinzoon van FRANS, boven gemeld, was Grietman over Tietjerksteradeel, en getrouwd met HYLCK VAN EYSINGA. TJALLINK VAN EYSINGA Rechtsgeleerde, Raad van den Koning en het Hof van Leeuwaarden, word gezegd, het verbond der Edelen niet ondertekend te hebben , als zijnde toen reeds overleden, maar wel zijn Zoon, mede TJALLING genaamd. Doch het tegendeel zal wel haast blijken. De Raadsheer TJALLINGA had twee Zoonen: PIETER EN TJALLING. PIETER VAN EYSINGA had in huwelijk FOKEL VAN HERINGA, dogter van EDO en ANNA ROORDA; hij was, in het Jaar 1640, Gedeputeerde Staat van Friesland, overleed omtrent het Jaar 1648, in den ouderdom van 80 Jaaren, eu lig: ligt begraaven te Rauwerd, alwaar zijn Grafschrift nog gevonden word , in deze volgende regelen:
Cum patre Tjallinge Frisiis qui finibus exsul,
Inde rcdux multo fulsit honore diu:
Pretrus ab Eisinga hoc tumulo requiescit & uxet;
Nulla tamnen manet detinet urna pios.
Utraque mens supra melior reviviscit in aula,
Et fruitur vultu jam propiore Dei.
TJALLING VAN EYSINGA, broeder van PIETER, was Grietman van Menaldumadeel; trouwde 1. WOPK HERINGA, zuster van FOKEL; 2. ANNA ROORDA, dogter van SICCO en van HIL TAMMINGA, stierf in het Jaar 1603, oud 41 Jaaren; dus kon hij tot de verbondene Edelen niet behooren, zo als sommigen gedacht hebben. Onder zijne vier kinderen, was TJALLING VAN EYSINGA, Grietman van Menaldumadeel, Gedeputeerde Staat, in het Jaar 1644; en overleed in liet Jaar 1653. Hij had ter Vrouwe EEDS HIDDEMA; en won bij haar vier kinderen: onder deeze, AALTJE EYSINGA, gehuwd aan FRANS EYSINGA, die een afstammeling van bovengemelden FRANS was. Deeze had drie Zoonen, onder welke was JUW of JULIUS VAN EYSINGA, Kolonel van het Nassausche Friesche Regiment; gehuwd aan RINSKIEN GRAETINGA, dogter van N. GRAETINGA, Raad des Konings, en van KATHARINA AESGEMA, welke naderhand huwde aan HESSEL AYSMA, President van het nieuwe Gerichtshof. Hij had drie dogters; de jongde, KATHARINA, trouwde met EDE VAN EYSINGA, Grietman over Leeuwaarderadeel. Zij hadden te zamen vijf kinders, en onder deeze, FRANS VAN EYSINGA, eerst Grietman over Runerderhem, en naderhand over Leeuwaarderadeel. Zijne Vrouw was AALTJE VAN EYSINGA, die hem drie kinders baarde, twee van welke zonder kroost overleden zijn; doch TJALLING VAN EYSINGA verwekte, bii SYTS EBINGA, dogter vah SJUK en KATHARINA HETTOMGA, vier kinderen. Een van hun was FRANS JULIUS JOHAN HERINGA VAN EYSINGA, Grietman over Rauerderhem, gehuwd aan KATHARINA LUCIA, dogter van SCHIELTO VAN HIEMSTRA en LUCIA VAN BURMA. Zij lieten vijf kinderen na:
1. CECILIA JOHANNA, thans Weduwe van KORNELIS VAN SCHELTINGA, van Collum, moeder van de Heren MARTINUS VAN SCHELTINGA, Grietman van Collummerland, en FRANS JULIUS JOHAN VAN SCHEL, Raadsheer in het Hof van Friesland; alsmede van WILKIEN en LUCIA KATRINA VAN SCHELTINGA.
2. TJALLING EDO JOHAN HERINGA VAN EYSINGA, Grietman van Rauerderhem, Meesterknaap, gehuwd met CECILIA VAN SMINIA, overleeden den 5 Julij in het Jaar 1768, nalaatende twee kinderen: KATHERINA LUCIA, en FRANS JULIUS IDZARD JOHAN, die, 14 Jaaren oud zijnde, zijnen vader opvolgde als Grietman van Rauerderhem.
3. SCHELTO VAN EYSINGA, sedert het Jaar 1750, Grietman over Haskerland, Gedeputeerde Staat van Friesland, getrouwd geweest zijnde met KATHARINA JOHANNA VEGELIN VAN KLAARBERGEN. Zijn zoon, FRANS JULIUS JOHAN VAN EYSINGA, Grietman over Doniawerstal, heeft in huwelijk KLARA TJALLINGAA, dogter van wijlen BINNERT FILIP AEBINGA VAN HUMALDA, Grietman over Hennaarderadeel, en van KATHARINA VAN SMINIA.
4. KATHARINA MARIA VAN EYSINGA, gehuwd aan HESSEL VEGELIN VAN KLAARBERGEN, in leven Grietman over Haskerland, en overleden den 30 April, in het Jaar 1752. “ Hier uit blijkt (zegt de geleerde TE WATER),dat dit Geslacht, waarvan maar één mannelijk oir, in het begin deezer eeuwe, overig was, tot nu toe in hooge aanzien blijve: waarin hetzelve volharde, zo lang het vrij Gemeenebest, bij welks eerde opkomst vier EYSINGAS goed en bloed waagden, bloeien zal.” Van deze vier moeten wij nu afzonderlijk spreeken . De eerde was:
EYSINGA, FOKKO VAN, Friesch Edelman, zo als boven gezien is, die, even als zijne broeders, der Vrijheid een goed hart toedroeg, verviel in ongenade bij ALBA, die hem daarom naar Antwerpen ontboodt, om zig aldaar te verantwoorden. Hij werdt, in de rollen van den Hove, den 7 Sepr. in het Jaar 1557, en den 25 Maij, in het Jaar 1563, genoemd substitut Grietman van Barderadeel. Zijne vrouw,JEL GLINS, heeft hem veele Jaaren overleefd.
EYSINGA, FRANS VAN, tot Wirdum, Rechtsgeleerde, Raadsheer in het Hof van Friesland, begaf zig, in het Jaar 1567, buiten zijn Vaderland; werd, eerlang, door den bloedraad, daar openlijk uit gebannen, en onthield zig toen te Embden. Hoe veel vertrouwen zijne Landgenooten in hem stelden, bleek, onder anderen, ten tijde der hoog gaande geschillen in Friesland, in het Jaar 1583. Hij overleed in het Jaar 1603, en werd te Wirdum begraven. Men roemt hem, als een sieraad van zijn Vaderland, en van het Hof; als een vriend van den zuiveren Godsdienst; als een Voorstand er der Vrijheid, van het recht en het algemeene welzijn.
EYSINGA, RITSKE VAN was bij ALBA bekend, als een der Bondgenooten, die hem, om die reden (schoon vrugteloos) naar Antwerpen ontbood, om zig te verdedigen. Waar hij zig sedert onthouden hebbe, is niet bekend; maar wel, dat hij te Lier, in Oost-Friesland, op den 9 Maij, van het Jaar 1573, overleden, en zijn gebeente, in den Jaare 1592, naar Leeuwaarden over gebragt en aldaar begraaven is.
EYSINGA, TJALING VAN boven reeds gemeld, ging geen minder roem na, dan zijnen drie broederen, wegens zijne liefde voor de Vrijheid en den Godsdienst, en hij muntte boven hen uit, in heldhaftigheid. Zijne bedrevenheid in de regten, zal hem zekerlijk den weg gebaand hebben tot de waardigheid van Raadsheer van Friesland, welk ampt hij bekleedde tot het Jaar 1568. Toen zogten anderen hem, die den Koning was afgevallen, in zijn ampt op te volgen: waar toe , achter, eerst in het volgende Jaar, HIERONIMUS VAN HANNYA benoemd werd. ALBA, die zijne goederen deed aantasten, en hem bannen, vermeld, in het vonnis tegen hem, eenige bijzonderheden. „ Niettegenstaande (word aldaar gezegt) EYSINGA gewoon Raad van den Koning, en, derhalven , in deszelfs eed was; had hij evenwel den geenen, die zig noemden van den nieuwen Godsdienst, aangehangen, en hen met raad en daad begunstigd. Wijders had hij zelfs hunne verworpene predikatien bljgewoond, en toegelaaten, dat geheime vergaderingen der voornaamste roervinken van de voorgevallene beroerten en nieuwigheden, in zijn huis gehouden werden. Hij was beticht van geschreven en getekend te hebben, het klein Kompromis. Hij diende in het Leger der vijanden als Moster-Kommissaris, of Schatmeester.”
Dit laatste ziet, waarschijnlijk, op den dienst, dien hij Graave LODEWYK VAN NASSAU deed, die hem aan de Staaten der Ommelanden zond, om hen te beweegen tot het opbrengen van schattingen, ter betaalinge van het Krijgsvolk, waarmede de Graaf hun van de Spaansche dwinglandije zogt te bevrijden. Waar door hij, noodzaaklijk, den haat van ALBA op zig moest laden. Nogthans bleef EYSINGA den Graave VAN NASSAU zo lang getrouw, als mooglijk was. Doch, in het dringendste gevaar, vond hij zig verpligt, het land re ruimen. Hij begaf zig toen naar Wezel, alwaar bij, zo men wil, in de lente van het Jaar 1569, uit droefheid, gestorven is Anderen zeggen dat hij, te Wezel, in het Jaar 1572, de tijding van den Parijschen moord vernomen hebbende, in eene beroerte viel, en terstond den geest gaf. Zijne vrouw, boven gemeld, HILK HARINXMA, leefde nog in het Jaar 1584; zij was te gelijk met hem, en zijne schoonmoeder HIS JOUSMA, gebannen.
Zie te WATER, Verbond der Edelen, en de daarbij aangewezene Schrijvers.