Pensionaris der Stad Delft, daarna Raad en Advokaat van Holland; welk ampt hij aanvaardde, op eene wedde van 800 guldens Jaarlijks. Hij werd, in het Jaar 1568, op bevel van den Raad der beroerten, in den Haag, gevangen genomen.
De Graaf VAN BOSSU, die, na het vetrek van den Prins VAN ORANJE, het Stadhouderschap, op naam des Konings, waarnam, nodigde dien Voorstand er van ’s volks Vrijheid, in het laatst van de maand Januarij, op een avond, ter maaltijd, en hield hem, op eene verraderlijke wijze, gevangen. N. VAN DEN ZANDE, Secretaris van den Graave VAN BOSSU, en WILLEM VAN BERENBRECHT, Substitut-Griffier van den Hove van Holland, werden gezonden, om eene lijst te maaken van alle de papieren, die zij vonden in het Komptoir van ’s Lands Advokaat. Twaalf dagen daarna, voerde de Baljuw van den Haag, verzeld van een goed getal soldaten, den Heer VAN DEN EYNDE, op eenen nacht, met alle zijne papieren, naar Brussel; schendende dus het regt van Hollands Ingezeetenen, en tevens van de Souverainiteit dier Provintie. Men zette hem, op de Couwenburgsche Poort, in eene naauwe gevangenis, en liet hem aldaar zitten, zonder eenigen eisch of vordering tegen hem te doen. Ook vindt men van de reden zijner hegtenisse weinig gemeld. Bij de Spaanschgezinden zelfs stond hij te boek voor een man van verstand en goed Roomschgezind; de Godsdienst kon dus geen voorwendzel zijner hegtenisse zijn. Door sommigen werd hem nagegeeven, dat hij, vóór het vertrek van FILIPS, bulten bevel der Staaten, en enkel op aandrijven van den Prins van ORANJE, op het vertrek der Spaansche soldaten, sterk had aangedrongen; en zij willen, dit de reden van zijn ongeluk geweest te zijn. Waarschijnlijker is het, echter, dat hij de opsteller geweest is, en ook de hand heeft gehad in het overleeveren van het vertoog, welk die van Holland, in den zomer van het Jaar 1566, aan de Landvoogdesse hadden ter hand gesteld, en welk genoegzaam met het verbondschrift der Edelen overeenkwam. Ook is het bekend, dat hij, weinig tijds daarna, uit last der Staaten, ten Hove gearbeid heef: om de Landvoogdes, of den Koning zelven, te beweegen tot het zamenroepen van de Staaten, en daarom gevangen was. De Staaten van Holland, uitgezonderd de Stad Dordrecht, hadden, in de maand Augustus des gemelden Jaars, beslooten, daarop, met meerder ernst, aantedringen en den Advocaat, ten dien einde, gelast, een verzoekschrift te ontwerpen, gelijk hij ook vervolgens deed. Hoewel de Staaten , den 30 dier maand, afzagen van het verzoek, tot het bijeen roepen der Algemeene Staaten, en beslooten , alleen de wederkomst des Prinsen van ORANJE te bcgeeren, schijnt dit, echter, den Advocaat zo kwalijk genomen te zijn, dat men het gemelde voor de hoofdreden van zijne gevangenneeming houden mag. Men liet hem zeer lang zitten. Zijne Huisvrouw ELISABETH VAN NIEUWLAND, en zijne kinderen, begeerden, in de maand Maij, dat de Staaten iemand wilden magtigen, om, nevens hen, het ontslag des Advocaats te verzoeken. Eerst werd ’er besloten, ten Hove aantedringen, op de teruggave van zijne papieren; en daarna op zijn ontslag, indien men mogt bevinden, dat hij, ter oorzaake van gedaane dienden, op bevel der Staaten, gevangen was. Men sprak ’er zelfs over met VARGAS en DEL RIO, hoofden van den Bloedraad, en wel met zo veel vrijmoedigheid, dat de Advocaat JAN VAN TRESLONG, die de verdediging van VAN DE EYNDE op zig genomen had, een geheelen dag, genoegzaam als in hegtenis gehouden werd; hetwelk de overige afgevaardigden, vermomd en heimelijk, uit vreeze voor erger, uit Brussel deed vlugten.
Deeze ontmoeting, en de pointen, die, door den Procureur Generaal, VAN DEN EYNDE te last geleid werden, in Holland bekend geworden zijnde, werkten zo veel uit, dat de Leden, in de uitvoering van het genoomen besluit, begonnen te aarzelen. De Edelen steunden, den Advocaat alleen zo verre te willen voorslaan , als hij gehandeld had, overeenkomflig de besluiten der Staaten , naar uitwijzen van derzelver Resolutien . Die van Dordrecht verklaarden, dat de Procureur Generaal den Advocaat van zaaken beschuldigde, waartoe zij hem geenen last gegeeven hadden, en waarin zij hem dus niet konden verdedigen. Ongetwijffeld doelden zij hier mede op de opstelling van het verzoekschrift, waarin Dordrecht niet bewilligd had. De andere vijf Steden wilden zig niet verder verklaaren, vóór dat Dordrecht nader opening had gedaan. Doch hierop volgde niets; en dus werd de zaak des Advocaats, voor den Raad der beroerten, verscheiden Jaaren, slepende gehouden. Hij overleed, den 12 Maart van het Jaar 1569, in de gevangenis, in het bijzijn van zijnen zoon JACOB VAN DEN EYNDE, en nog twee Heeren, die nevens hem in hegtenis zaten. Twee Jaaren daar na werd zijne gedachtenis vrijgesproken, van den eisch tegen hem gedaan, en zijne goederen, die reeds verbeurd verklaard waren, vrij gegeeven.
Zie BOR, Nederlandsche Oorlogen ; Vaderl. Hist. VI. Deel.