in het voorige Artikel reeds gemeld, insgelijks van geboorte een Vlissinger, die, zo als wij gezegt hebben, Kapitein was op het Schip de Gouden Leeuw, waarop EWOUT PIETERSZ, bijgenaamd WORDT, als Admiraal gebood, en wien hij, na deszelfs overlijden, opvolgde, De naauwkeurige Historieschrijver p, BOR, heef', in het VI Boek zijner Nederlandsche Oorlogen, een misslag begaan, (waarin hij, door den vermaarden Schrijver van het Leven van WILLEM DEN I, in’t II Deel, bl. 29, gevolgd is) zeker door de gelijkheid der naamen der beide Zeehelden; schrijvende BOR den bovengemelden strijd, met de Spaansche Assabres , toe aan deezen BOUDEWYN EWOUTSZ, die midlerwijl, zo als wij gezien hebben, op de Zandplaat, de Paardemarkt, aan den grond geraakt was.
Na ’t overlijden van EWOUT PIETERSZ, bijgenaamd WORST, volgde hem BOUDEWYN EWOUTZ op als Admiraal van Vlissingen, en gedroeg zig als een dapper Zeeheld; SANCHIO D’VILLA ondervond hiervan de eerstie proeve.
Deeze, na zig van de geleeden schade, bekoomen in het gevegt voor Rammekes, tegen EWOUT PIETERSZ, te Middelburg eenigzins hersteld te hebben, begaf zig, met 300 Spaansche Muskettiers, die Arnmuiden hadden helpen veroveren , op een der grootste Biskaaijsche Schepen; zijnde de andere bezettelingen, die nu al lang te Middelburg geleegen haddden, op andere Schepen verdeeld. De Heer DE BEAUVAIS, een man van moed en bekwaamheid, begaf zig mede op het Schip van DAVILA.
Terwijl de vijanden zig dus gereed maakten, was de groote Vloot Raa-zeilen, door Prins WILLEM DEN I toegerust, recht tegenover het aarden bolwerk, op de Hond gaan leggen; leggende de Vloot smakzeilen van Jonker FRANS VAN BREDERODE, buiten schoots van het Kasteel. Op den 27 Maij, in het Jaar 1573, begon de wind uit het Oosten op te steeken; waarop de laatstgemelde Vloot zeil maakte, en terstond aanviel op de Spaanschen, die, door den vloed, van het derde Bolwerk gezwaaid waren. Met vuur der Zeeuwen was zo hevig, dat een der Spaansche Meerschepen driftig werd en van zijne ankers dreef, wordende, kort daarop, in brand geschooten; doch niettegestaande veel volk overboord sprong, werd de brand gebluscht, en het Schip in de Vloot gebracht. De Vloot smakzeilen dreef daarop wederom op de voorige plaats; doch de eerstgemelde Prinse-Vloot, dwars van de Spaansche Vloot afleggende, kon dezelve niet beschieten.
Op denzelfden dag deed de Admiraal BOUWEN EWOUTZ een schoot en van agteren een Vaandel uitsteeken, tot een zein, om de Hoplieden bij zig aan boord te ontbieden, en Krijgsraad te houden. Terwijl de Kapiteinen gezamentlijk raadpleegden, werd ’er, nu en dan, door de Spaanschen geschoten; zo dat zij, midden in het vuur der vijanden, Krijgsraad hielden. Een kogel, uit het Schip van DÁVILA, die eerst in het water botste, en daarna weder oprees, snorde dwars door de Kajuit van den Admiraal, en trof den Vice-Admiraal JAN DE MOOR, dermaate, dat hij hem de helft van het hoofd wegnam. Zonder dat hij geluit gaf, werd dus die dappere Zeeuw van het leven beroofd, Den Admiraal, nevens eenige anderen, troffen eenige splinters aan het hoofd. Zints dit ongeval, heeft EWOUTSZ, het overige van zijn leven, nooit zijne gezondheid genooten. Ondertusschen ging men voort met raadpleegen, en werd terstond, in plaats van den gesneuvelden JAN DE MOOR, CORNELIS CLAASZ tot Vice-Admiraal benoemd.
Eenige dagen daarna liep de wind Noordwest: de Spaansche, zo als ook de Zeeuwsche Schepen, kreegen dus gelegenheid om de ankers te ligten; en het gevegt nam hierop terstond eenen aanvang. De Admiraal EWOUTZ, met nog twee andere Schepen, klampte een der Biscaaijsche Schepen aan boord, en veroverde het, gelijk ook een Meerschip, en een Smak met zout geladen. Geduurende den strijd liep de wind westelijk; dit gaf des Konings Schepen gelegenheid om te vlugten, wordende, door de Zeeuwen, de Hond opgejaagd. Omtrent Cruiningen werd nog een Spaansch Schip op strand gejaagd en verbrand. Na dit verlies, kwam D’AVILA te Antwerpen.
De Zeeuwsche Vloot insgelijks te rug gekeerd zijnde, Zeilden eenige van de ligste Schepen voorbij Zeeburg of Rammekes, en veroverden verscheiden Hulken, die voor de Haven van Middelburg lagen. Het zout, daarin gehaden, verkogten zij te VIissingen; met het geld, ’t welk daarvan kwam, betaalden zij het Scheepsvolk.
Kort daarna noodzaakte de Zeeuwsche Vloot Zeeburg of Rammekes om zig ovenegeeven. Op denzelfden dag (den 5 Augustus) als Rammekes was overgegaan, kwamen de Heer DE BEAUVAIS en de dappere MONDRAGON, met eene Vloot, afzakken; maar de overgave van Rammekes verneemende, vonden zij zig genoodzaakt, voorbij Vlissingen, de Zee te kiezen. De Zeeuwen moesten hen onverhinderd laaten passeeren, dewijl de Vloot onvoorzien van volk was; leggende het volk op de Dijken, zo beoosten als bewesten Vlissingen. Nogthans zeilde een gedeelte van de Zeeuwsche Vloot, door het Jonker Fransen Gat, tot voor ter Veere, werwaarts het volk, dat op de Dijken lag, insgelijks gevoerd werd; doende voorts van daar, langs den Dijk, uitvallen op het volk van MONDRAGON, ’t welk aldaar, bij den Haak, verschanst lag; na eene schermutzeling, die vier uuren duurde, werd ’s Prinsen volk binnen ter Veere gejaagd. In deeze Stad werden eenige Branders gereed gemaakt, om dezelve op de vijandelijke Schepen aftezenden; doch deeze, door een boer gewaarschuwd, verlieten de Haak, met agtertaating van een groot deel van hunnen voouaad van Mond- en Krijgsbehoeften.
Kort hierna overleed de Adtniraal BOUDEWYN BOUWEN EWOUTZ, van Vlissingen, in zijne Geboortestad. Als Admiraal van Zeeland, werd hij opgevogld door Jonkheer LOUIS of LODEWVK VAN BOISOT.
Zie Leven en daaden der Zeehelden, E. VAN METEREN,
Nederl, Historien, fol. 72 en 96. LA RUE, Heldhaftig Zeeland.