was, hoewel van geboorte een Spanjaard, een man, die de Hervorming toegedaan was. Hij onthield zig, als Predikant der Gereformeerden, in het jaar 1566, in Frankrijk, ten tijde dat de Staaten van Braband, bij de Hertoginne, na het zenden van ’t Request door de Gereformeerden aan den Koning, matiging der Plakaaten verzocht hadden.
Op de Verklaaring der Hertoginne, daarop geen besluit te kunnen neemen, dan in volle Staatsvergaderingen, verstoutten zig, eenige dagen daarna, de Gereformeerden, een Request over te geeven aan den Graave VAN HOOGSTRAATEN, en aan de Magistraat van Antwerpen, waarin zij verzochten, dat ANTONIO CORANO, een Spanjaart, dien zij uit Frankrijk ontboden hadden, voor hen mogt prediken; dat hij, bijgenaamd BELLERINE, een bekwaam man was, zijnde geweest Minister van de Hertoginne VAN FERRARA. Het antwoord was, dat zij zouden wachten tot de terugkomste van den Prinse, die afweezig was; en deeden zij anders, het was tegen hunnen wil. Echter deeden zij, op den 1sten December, CORANO prediken. De Magistraat daarover haar ongenoegen betoonende, antwoordden de Gereformeerden, dat men dit niet ten kwade konde duiden; dat zij geen anderen Predikant hadden, dan Taffin, die zieklijk was, en dat zij meenden, noch den Qraaf, noch de Magistraat geoffenseerd te hebben, vermits zij zulks bij Requeste hadden verzocht. De Hertogin wilde het verder prediken van CORANO in geenen deele gedoogen, eisschende zelfs dat de Spanjaart gestraft zoude worden; en op dit bevel predikte hij niet meer.
Kort daarop, Valenchien door NOIRKARMES ingenomen zijnde, en die Stad wederom, ten dienste des Konings, versterkt wordende, kwamen te Antwerpen MATHEUS FLACCUS ILLIRICUS, SPANGENBERGEN, en andere Kerkendienaars uit Duitschland, de Augshurgsche Confessie toegedaan, welken de Gereformeerde Predikanten noodigden tot het houden eener disputatie, over eenige in verschil zijnde artikelen: onder anderen over de tegenwoordigheid van het Lichaam van CHRISTUS in het H. Avondmaal. De uitslag daarvan was, dat de twistende partijen hunne Geloofsbelijdenissen afzonderlijk in druk deeden uitgaan.
Om het verschil weg te neemen, of ten minsten te verkleinen, deed CORANO in druk uitgaan een Zendbrief aan de Herders der Duitsche Gemeente binnen Antwerpen, behoorende tot de Augsburgsche Confessie, hun vermaanende tot eendragt met de Gereformeerden. In dien brief noemde hij de eerstgemelden zijne lieve broederen, en beklaagde zig dat de stoel der waarheid was verkeerd in dien der tweedragt; de stoel, waarop men niet behoorde te prediken, dan het woord van God, om CHRISTUS te leeren kennen, en aanwinst te doen van eenigheid en broederliefde, tot afsterving van den ouden Adam en alle kwaade begeerten. Hij voegde ’er nevens, dat men, anders doende, zig gelijk stelde met onbeschaamde Monniken, instrumenten van den Paus van Rome, dien hij den ANTICHRIST noemde.
Het middel, dat hij voorschreef, behelsde niets dan gemaatigdheid en liefde: laat ons (zegt hij tot tot daar van) de stichting der gemeente J. C. zoeken, en niet onze eigen ijdele glorie; laat ons, ons beneerstigen om de menschen door onze predikatiën, tot Christus, den oppersten Leeraar, te leiden, en niet om de Confessie van Augsburg, noch om de Catechismus van Martinus, noch om de uitlegginge van Jan of Pieter, te volgen; laat ons de Vorsten en Prinsen van Duitschland te kennen geeven, dat alle questien zijn neergelegd, en dat wij in alle vereeniginge en vriendelijkheid leven.
Deze brief was gedrukt in ’t Fransch en Duitsch, en was gedagtekend binnen Antwerpen 22 Januarij 1567. Hij is met den lof van veele begaafdheden te bezitten, en van ongemeen bescheiden geweest te zijn, ten grave gedaald: zeker, iets zonderlings, daar hij een Spanjaart was; ’t welk hem, waarschijnelijk, bij de Hertoginne te meer gehaat maakte.
Zie BOR, III Boek. BRANDT, Historie der Reformatie I Deel.