Heer van, broeder van den befaamden Kardinaal VAN CRANVELLE, was, in het jaar vijftien honderd vier-en-zeventig, Bevelhebber der Stad Antwerpen, en dus ten tijde, dat de Spanjaarden, hadden de Soldaaten niet begonnen te muiten, veel nuts uit den slag op de Mokerheide hadden kunnen trekken. Den eersten aanval der oproerige Soldaaten ondervond CHAMPIGNEI. Zijne wooning werd, onder het oog van den Landvoogd, geplonderd; van daar trok men op de huizen der Burgeren aan; eene handelwijze, die de zaaken der Spanjaarden zo zeer te rug zette, dat Don Louis DE REQUESENS zig verpligt vond, eene vredesonderhandeling voorteslaan.
Hoe weinig genegenheids de Staaten daartoe ook betoonden, dezelve werd, echter, aangevangen, en, na den dood van NOIRKARMES, door deszelfs opvolger in het Stadhouderschap van Holland, FERDINAND VAN LANOIJ, Graave van la Roche, zo veel hem mogelijk was, voortgezet. Deze bediende zig, in de onderhandelingen, van den Heere VAN CHAMPIGNEI. Doch zij waren, gelijk men weet, vruchteloos. De Landvoogd had, in ket volgende jaar, geen kennis gekreegen van de aangevangene onderhandeling der Staaten met Engeland, of hij zond den Heer PERENOT, een man, op wiens bekwaamheid hij groot vertrouwen stelde, mede derwaarts, om de oogmerken der Staaten te dwarsboomen. CHAMPIGNEI, om zijnen last te volvoeren, verzocht van de Koninginne, aan de afgezondenen de Staaten, als wederspannige onderdaanen van den Koning, geen gehoor te verlieenen; doch, hoe groot ook zijne bekwaamheid ware, kon hij, echter, ELISABETH daartoe niet bewegen.
Allerdeerelijkst was de staat des lands, in het jaar vijftien honderd zes-en-zeventig. Het Spaansche krijgsvolk, zonder Gouverneur of Opperhoofd zijnde, weigerde de nieuwe magt, verbeeld wordende in den Raad van Staaten, te erkennen: en vermids deze in zig zelve verdeeld was, kon dezelve weinig of geen gezach oefenen. De Adel spotte ’er mede, en weigerde gehoorzaamheid te betoonen aan persoonen, hun gelijk, en onderling in twee partijen verdeeld, die beiden voorgaven, de rechten des Konings te willen voorstaan. Hunne bedrijven liepen zo wijd van elkander, dat men de eene partij de Spaansche, en de andere de Patriotsche noemde.
De laatstgenoemde, echter, kreeg den meesten aanhang, bijzonderlijk na de verovering van Zierikzee; na welke verovering de Hoogduitsche en Spaansche Soldaaten, ieder om het hoogst, om betaaling riepen. Geduurende dit geschreeuw, besloot de Raad van Staaten, ter verminderinge van het buitenlandsche Krijgsvolk, het Hoogduitsche Regiment van den Graave HANNIBAL VAN ALTEMPS aftedanken. Te eerder besloten zij daar toe, vermits, tusschen den Graaf en den Heer VAN CHAMPIGNEI, als Gouverneur van Antwerpen, eenig verschil, makende de Stads bezetting, ontstaan was, waaruit nadeelige gevolgen gevreesd werden.
De bezetting van Zierikzee, onder den vermaarden MONDRAGON, riep mede om soldij, zeggende, dat het een openlijke blijk van haat tegen hen was, dat men dezelve te rug hield. Zij werden daarin gesterkt, door den Graaf VAN ALTEMPS, die, te Brussel , in den vollen Raad, verklaarde, dat hij niet afgedankt was, om het gevaar dat Antwerpen dreigde, door de nietbetaaling van zijn volk: want dat hij had aangenomen, en nog aannam, hetzelve nog zes maanden, op zijn eigen beurs, te onderhouden; maar dat hij alleenlijk afgedankt was, ter voldoeninge van den haat des Heeren VAN CHAMPIGNEI, die, met het afdanken van het getrouwde volk, niets ander.s beoogde, dan de partij des Konings te verzwakken, en Antwerpen, met minder moeite, aan ORANJE over te geeven, als zijnde de Gouverneur, naar zijn zeggen, der Staaten partij toegedaan.
Toen, in dat zelfde jaar, de Spanjaarden Maastricht ingenomen hadden, veroorzaakte zulks een algemeenen schrik. De Raad van Staaten deed, om Antwerpen, voor dergelijken aanval, te beschermen, alomme nieuw krijgsvolk werven. CHAMPIGNEI, als Gouverneur, en de Graaf VAN OBERSTEIN, als Krijgsoverste binnen die Stad, welke beiden vijanden van de muitende Spanjaarden toonden te weezen, ontvongen blijmoedig het Regiment van den jonge Graave VAN EGMOND, bestaande meest in Waalen. De Stad daarmede versterkt zijnde, deed OBERSTEIN de voornaamste straaten, die uit- of toegang in het Kasteel hadden, versterken, vermits van daar, zijnde het Kasteel in de magt der Spaanschen, de meeste vreeze voor de Stad was. De raad van den Gouverneur was, dat men, in allen haast, een hoogen en sterken wal, tegen het Kasteel, zou opwerpen.
Twaalfduizend menschen, zo vrouwen als mannen, stelden de handen te werk, en bragten dien raad, binnen vier-en-twintig uuren tijds, ten uitvoer. De wal was vier-en-twintig voeten hoog. SANCTIO D’AVILA, die Gouverneur van het Kasteel was, ziende wat tegen hem verricht werd, ontbood, met zo veel spoeds als mogelijk was, alle Spanjaarden en Bourgondiërs, zo wel te voet als te paard, die men uit Lier, Breda en andere omliggende plaatsen, onder het bevel van JULIAAN DE ROMERO ANTONIO D’OLIEVEIRA FRANCISCUS BALDEZ kon verzamelen. Deze werden nog versterkt met het paardevolk van ALPHONSUS DE VARGAS, uit Maastricht, als mede met de muitende Spanjaarden uit Aalst, onder derzelver Elect, of Opperhoofd. Alle deze bijéén zijnde, deeden terstond een uitval op de Staatsche Knechten, en staken tevens eenige huizen der Stad in brand. Straks gaf CHAMPIGNEI bevel, om het geschut los te branden. Doch geenerlei tegenstand kon baaten; de Stad moest voor de overmagt bukken.
De Gouverneur HAVRECH en andere voomaame Bevelhebbers vlooden ter poorte uit, en bergden zig op ’s Prinsen schepen, terwijl de Stad deerlijk geplonderd werd. Na ‘t sluiten van de Gendsche bevrediging, in 1577, werd, te Brussel, het ontwerp van nieuwe vereeniging, tusschen de Algemeene Staaten, gemaakt; waarbij beloofd werd, den Roomschen Godsdienst te zullen voorstaan, en, behoudens de behoorelijke gehoorzaamheid aan den Koning, de Spanjaards en hunne aanhangelingen te zullen verdrijven: alles, tot herstelling van de gemeene rust en welvaart en tot behoedenis der voorechten.
De Abt VAN ST, GEERTRUID, de Graaven van LALAING en BOSSU, de Heeren VAN CHAMPIGNEI en COIGNES, waren de eersten, die het ondertekenden; doch Holland en Zeeland weigerden. Dat CHAMPIGNEI toen der Staaten belang omhelsd had, scheen uit zijne bedrijven te blijken. Want, nadat ORANJE, in dat jaar, verscheidene voordeelen behaald had, maakte hij zig, met weinig volks, ten voordeele van denzelven, meester van Bergen op den Zoom, en verzekerde zig, zonder slag of stoot, van het Huis te Wouw. Zig met HOHENLO vereenigd hebbende, veroverden zij Steenbergen, Thoolen en ’s Hertogenbosch, en joegen de Hoogduitsche bezetting daar uit. Daarop trok hij, met den Graave VAN HOHENLO, naar Breda; welke Stad door list ingenomen werd. Ook was hij een der voornaamsten, die ORANJE noodigden om in Braband te komen, ter verzekeringe van den Roomschen Godsdienst, volgens den inhoud der Gendsche bevrediging.
De Hertog VAN AARSCIIOT, weinig tiids daarna, als Stadhouder van Vlaanderen, te Gend, gehuldigd zijnde, ontstond aldaar eene geweldige beroerte onder hen, die niet veel goeds van hem verwachtten. CHAMPIGNEI, die een der toegevoegde Raadsheeren van den Hertog was, geraakte, met RIJHOVEN, in gesprek, over den Prins VAN ORANJE, van wien, aan des Hertogs Hof, zeer nadeelig gesproken werd. PERENOT toonde hier openlijk, dat de partij van AARSCHOT hem meer dan die van ORANJE ter harte ging. Op het Art. van AARSCIIOT is deszelfs gevangenneeming verhaald. CHAMPIGNEI moet het toen hebben weeten te ontkomen.
In ‘t volgende jaar 1578, ter gelegenheid van de partijschap der Malcontenten en den tweedragt der Gentenaaren, toonde hij, te Brussel een al te grooten ijver voor den Roomschen Godsdienst; hij kon niet gedoogen, dat de Hervormden zo veel velds wonnen, en zocht, uit dien hoofde, de Hollandsche bezetting daar uit te drijven. Ten dien einde bragt hij te wege, dat ’er, op naam van de Geestlijkheid, Adel, Wethouderschap en Gemeente, een Smeekschrift aan den Aartshertog werd opgesteld, waarbij verzocht werd, dat de Hervormde Godsdienst binnen Brussel niet mogt toegelaaten worden. CHAMPIGNEI, bekend zijnde daaraan deel te hebben, als ook aan het bedrijf der Gendsche gevangenen, werd gegreepen en mede derwaarts gezonden, alwaar hij gevangen bleef tot in het volgende jaar, toen hij, benevens de anderen, door den Burgemeester losgelaaten werd; doch slegts voor korten tijd: want zij werden, meest allen, wederom ontdekt, en andermaal in hechtenis gesteld, waarin ORANJE hun liet.
CHAMPIGNEI bleef zitten, tot dat Gend aan PARMA overging, in 1584; wordende toen, door den Hertog, tot Overste der Stad verheeven, en, in het volgende jaar, tot Gouverneur van Antwerpen. Hij raadde PARMA zeer ijvrig aan tot de herbomving van het Kasteel, en bleef, tot aan zijnen dood, den Koning getrouw.
Zie STRADA, BOR, enz.